Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKarakterschets van Lord Byron als Mensch en als Dichter, benevens (uit het Dagverhaal van Graaf Pietro Gamba getrokken) merkwaardige bijzonderheden van Lord Byron's laatste verblijf in Griekenland. Met Portret en Fac-simile. Te Delft, bij de Wed. J. Allart. 1825. In gr. 8vo. CLXX en 244 bl. f 4-60.Het schijnt in den eersten opslag, dat de lotgevallen en denkwijze van eenen Engelschen Vrijdenker, met eene goede dosis menschenhaat toegerust, die zich tweemaal op | |
[pagina 241]
| |
reis begeeft, om zijn ergerlijk levensgedrag door zijne Vrouw verlaten wordt, ten laatste (gelijk zoo velen zijner Natie) een onderdrukt Volk te hulp komt, maar sterft, eer hij aan hetzelve eenige wezenlijke diensten heeft kunnen bewijzen, voor ons Publiek geene zeer belangrijke stoffe voor ruim 400 bladzijden heeft kunnen aanbieden. Doch de zaak verandert van gedaante, zoodra men in het oog houdt, dat dit onderdrukte Volk de Grieken zijn, en dat die Engelschman Lord byron is. De Grieken, die Eeuwen lang onderdrukte, thans met onkreukbaren moed herrijzende, en, even als de palmboom, tegen de verdrukking opgroeijende Natie, groot door zoo vele herinneringen, en het voorwerp der algemeene deelneming van Europa; - Lord byron, een der eerste, oorspronkelijkste en krachtigste Dichters der Eeuwe, die, als 't ware om voor de buitensporigheden en goddeloosheden zijner vroegere loopbaan te boeten, in den bloei zijns levens, en op de grootste hoogte van zijn dichtvermogen staande, rust, schatten, gezondheid en leven ten offer brengt aan de zaak van een verdeeld en slechts half beschaafd Volk, omdat die zaak heilig is: - zoo iets verdiende eene nadere ontwikkeling, en het doet ons veel genoegen, dat de Uitgeefster zich niet bepaald heeft tot eene naakte vertaling van gamba's Dagverhaal van byron's laatste reis naar en verblijf in Griekenland, maar zulks door eene oordeelkundige schets van zijn leven en van den man zelven heeft doen voorafgaan, wiens ware naam, zegt la martine, de wereld nog niet kent; geheimzinnige geest, sterveling, Engel of Duivel! - Gewis is deze schets het belangrijkste gedeelte van het voor ons liggende boek. Zij is met kunde en oordeel uit de vele geschriften over byron zamengesteld, en veel onderhoudender, dan het zeer omstandige en wel eens tot kleinigheden vervallende Dagboek van gamba. Wij zullen beide achtervolgens beschouwen. De lotgevallen van byron geven een nieuw en sprekend bewijs van het gevaar der grootheid voor jeugdige harten, wanneer niet eene zeer zorgvuldige opvoe- | |
[pagina 242]
| |
ding daaraan tot tegenwigt strekt. Byron, eigenlijk van eenen zijtak dier beroemde Engelsche familie afkomstig, erfde reeds op zijn tiende jaar van eenen Oudoom het Pairschap, of de waardigheid van Lord en zitting in het Britsche Hoogerhuis, benevens aanzienlijke goederen. Daarentegen genoot hij niet de opleiding eens Vaders: de zijne, een woestaard en wellusteling, die zijne Echtgenoote, byron's Moeder, mishandeld had, ontvlood zijne schuldeischers en overleed te Valenciennes, toen zijn Zoon eerst drie jaren oud was. Een ander heilloos voorbeeld van zedeloosheid vond hij in dien zelfden Oudoom, die hem de goederen en titel van Pair had nagelaten, een moordenaar in een tweegevecht, en in zulk een slecht gerucht staande, dat men hem voor bezeten hield. Zijn Oom, een braaf man, had hem een beter voorbeeld en betere lessen kunnen geven; maar hij overleed, verre van zijnen Neef en in deszelfs kindschheid, in de Oostindiën. Zijne Moeder was eene goede, teêrhartige, maar, zoo 't schijnt, al te zwakke en toegevende Vrouw. Een andere Oom van Moeders zijde, carlisle, was een stug en liefdeloos man, die zijnen Neef geheel verwaarloosde. Is het wonder, dat het kind, reeds op zijn achtste jaar bijkans aan zichzelv' overgelaten, met zijn tiende op de school als Pair des Britschen Rijks begroet, zijne driften, die in hem zeer sterk waren, den teugel vierde, daar geen bloedverwant of verstandig opleider die in hem wist te besturen? - De school te Harrow moet ook niet zeer geschikt geweest zijn, om hem tot mensch en Christen, misschien beter, om hem tot Geleerde te vormen. Hier kwam bij eene ongelukkige liefde voor het eerste en, zoo 't schijnt, meest beminde voorwerp zijner genegenheid, waarvan ons de omstandigheden niet vermeld worden, maar waarvan hij zelf zegt: Indien ik Miss ch.. gehuwd had, ware mijn gansche levensloop misschien anders geworden. Zij was onbestendig. Slecht gezelschap voltooide zijn bederf, en zoo groeide hij dan op in het wild, als een hooge, forsche woudboom met rijke sappen en welig | |
[pagina 243]
| |
loof, doch wrange vruchten. Hij was nog geene twintig jaren oud, toen hij reeds den dood voor een' eeuwigen slaap, de deugden voor het gewrocht der bewerktuiging van het ligchaam, en het vermaak voor het goede en schoone verklaarde! Kon de ongelukkige, die dus geloof en hoop vaarwel zeide, ook wel liefde bezitten? Ook waren het niet alleen de Vrouwen, die hij diep verachtte, en slechts als geschikte voorwerpen voor onderhoud, vermaak en tijdverdrijf hield; maar het geheele menschelijke geslacht scheen in zijnen afkeer te deelen: deze geest toch doordringt alle zijne gedichten, tot eentoonigheid toe; alle zijne helden zijn geesels of schandvlekken des menschdoms; hij brengt zijne hulde nimmer aan goedheid, maar altijd aan grootheid, al is deze nog zoo afgrijselijk. - Hij werd over zijne dichterlijke eerstelingen (Hours of Idleness, ledige uren) door het Edinburgh Review hard aangevallen; zijn Oom, de Graaf van carlisle, liet hem, bij zijne eerste zittingneming in het Engelsche Parlement, alleen, zonder hem, volgens gewoonte, daar in te leiden. Dit alles verdubbelde den menschenhaat des jongelings; hij tastte zijne beoordeelaars op het hevigst aan in een snerpend hekeldicht (English Bards and Scotch Reviewers), en begaf zich, vooral misnoegd op zijn Vaderland, waar den jongeling, van kindsbeen af aan geene tegenspraak gewoon, zoo vele onaangenaamheden waren ten deel gevallen, op reis naar de toenmaals (1809) alleen voor de Engelschen toegankelijke landen, Portugal, Spanje en Griekenland. Thuisgekomen (in 1811) verschafte de dichterlijke voorstelling zijner gewaarwordingen in die landen, de twee eerste Zangen van Childe Harold, hem een' ongewonen naam, en de inleiding ten Hove. Doch zijne betrekkingen tot de tegenpartij deden hem deze loopbaan verlaten; kort op elkander volgende verliezen versterkten zijnen menschenhaat, en hij beschouwde zich nu als een alleenstaande boom, rondom welken alles ter neêr was gevallen. Eenige zijner meest bekende en ten deele meest geachte werken zijn van dit tijdstip. Een rijk meisje van | |
[pagina 244]
| |
eene godsdienstige opvoeding had, in vrij scherpe verzen, zijne grondbeginselen aangetast; hij besloot haar te leeren kennen, deed een huwelijksaanzoek, slaagde toen niet, maar wel een jaar later; doch dit huwelijk was rampzalig. De ware liefde schijnt aan weêrszijden ontbroken te hebben. Byron was wuft en hoogstwaarschijnlijk ongetrouw, zijne Vrouw gestreng, en werd door hare bloedverwanten en eene bemoeizieke soort van Gouvernante opgezet, verliet zijn huis, zoo sommigen zeggen (hetwelk echter onze Schrijver tracht te weêrleggen) na een ergerlijk tooneel met eene Actrice; de berooide toestand zijner geldmiddelen, door slechte huishouding en omgang met liederlijke knapen, kwam hierbij; hij verliet nu andermaal Engeland, reisde naar Zwitserland en Italië, in gezelschap van een' volslagenen Godloochenaar, een' onverdraagzamen Apostel zelfs van het Atheïsmus, shelley, en van nu af scheen alles, wat hem nog van zedelijke grondbeginselen was overgebleven, te eenemaal uitgeschud. Thans kwam dat monsterachtige voortbrengsel der zedeloosheid en van onbeschaamden spot met alwat heilig is, Don Juan, - thans kwam dat verfoeijelijke en toch altijd een buitengewoon Genie verradende gedicht, de Caïn, in 't lichtGa naar voetnoot(*), maar tevens ook de twee laatste en verreweg schoonste Gezangen van den Childe Harold, alsmede die, niet als geregelde treurspelen, maar als dramatische gewrochten vol treffende karakterschilderingen en plaatselijke waarheid, merkwaardige Falieri en de twee Foscaris; ook zijn Heaven and Earth (Hemel en Aarde), een voortreffelijk dichtstuk, wedijverende met de Love of the Angels van moore en den Ondergang der eerste Wereld van bilderdijk; drie dichtstukken, bijna gelijktijdig verschenen. (Het verwon- | |
[pagina 245]
| |
dert ons, dat onze Schrijver van dit gedicht zijns Helds met geen enkel woord gewaagt.) Avonturen met meisjes en vrouwen vervulden nu byron's ledige uren. Deze vrijheden en de staatkundige denkwijze van den Lord deden hem bij de Italiaansche Regeringen in 't oog loopen: achtervolgens begaf hij zich van Venetië naar Ravenna, naar Pisa, naar Genua. Het schijnt, dat de dood van den Godverzaker shelley, zijnen makker, - Vriend kan men zulk een wezen wel niet noemen, - de edeler natuur in byron weder deed opkomen en zich verheffen boven de heillooze stelsels en driften, die aan zijne gewrochten, door southey, niet geheel onverdiend, den naam van Satansschool hadden doen geven. Ziet daar den hoofdinhoud van het belangrijke eerste stuk dezes bundels, hetwelk, in een' goeden stijl geschreven, ook nog de verdediging van byron behelst, in zoo verre als men uit zijne vroegere daden de opregtheid zijner bedoelingen in het laatste en kortste, maar gewis merkwaardigste, tijdvak zijns levens mag opmaken. Dit tijdvak nu wordt ons in het tweede gedeelte, het Dagboek van gamba, geschetst. Deze gamba, een Italiaansch Edelman, was de Broeder eener Geliefde van byron, eene zestienjarige Schoone, aan eenen zestigjarigen Echtgenoot gehuwd, en door byron geschaakt. Deze was ook uit Pisa gebannen, en onzen Held naar Genua gevolgd. Hier had hij het ontwerp, om naar de Vereenigde Staten van Amerika te vertrekken; doch Griekenland, met de Barbaren worstelende, trok zijne opmerkzaamheid tot zich, en hij besloot, voortaan zijne krachten, zijne bezittingen en zelfs zijn leven aan hunne zaak toe te wijden. Wij hebben reeds gezegd, dat dit stuk ons te wijdloopig voorkomt, en in verscheidene kleine, vermoeijende bijzonderheden vervalt. Nogtans is het niet van belangrijkheid ontbloot, daar het ons niet alleen den Dichter in zijn laatste en edelste tijdperk, maar ook de Natie, die hij kwam redden, vertoont zoo als zij was. Wij leeren daaruit meer dan één verschijnsel verklaren, hetwelk in de twee laatste jaren onbegrijpelijk is voorgekomen; namelijk, hoe de Grieken meermalen de schoonste gelegenheden, om hunnen vijand afbreuk te doen, lieten voorbijgaan, hem, met eene slechts middelmatige magt, in den Peloponnesus lieten landen en denzelven verwoesten, hetwelk zij, met de handen ineen te slaan, ge- | |
[pagina 246]
| |
wis hadden kunnen voorkomen. Maar het zijn die noodlottige verdeeldheden, dat heillooze gebrek aan krijgstucht en orde, welke tot nu toe alle hunne pogingen hebben verlamd, de aanmerkelijke uit Engeland toegezondene leeningen ongelukkig verkwist, en, wanneer de Turken niet zulke jammerlijke krijgslieden waren, en de Vaderlandsliefde en haat tegen verdrukking niet alle, zelfs de grootste hinderpalen te boven kwamen, hunne zaak waarschijnlijk reeds zouden hebben doen verloren gaan. Byron ondervond meermalen, dat twist der onderscheidene partijen, en gebrek aan ondergeschiktheid der krijgslieden, alsmede der Opperhoofden, ook zijne welgemeende pogingen belemmerden. Ongeloofelijke moeite had hij zich gegeven, om eene bende Sulioten bijeen en onder zekere krijgstucht te brengen; maar hunne bandeloosheid, die in een' opstand zelfs een' hunner uit Duitschland overgekomene beschermers, sasse, het leven kostte, de verderfelijke zamenzweringen en opstanden tegen de aangestelde Regering, waarbij zelfs de thans met zoo veel roems voor Griekenland strijdende karaïskaki (hier altijd cariascachi genoemd) met eene zwarte kool geteekend staat, verhinderden de genoegzaam zekere overgave van het sterke Lepanto, waaromtrent de Albaniërs met Lord byron reeds waren overeengekomen, maar nu terugtrokken, en de reis van byron naar Salona, ter bijwoning en misschien voorzitting van een algemeen Congres tot bijlegging van alle geschillen, en vasthechting van den band der Unie, die sedert weder zoo jammerlijk is uiteengescheurd. Het komt ons echter voor, dat de man, die de willem I, de washington van Griekenland had willen en misschien kunnen worden, van den beginne af in het ongezonde Missolonghi, aan eenen uithoek des lands, niet op zijne plaats was. In weerwil van het algemeene gevoelen, heeft de ondervinding geleerd, dat met deze sterkte, in de moerassen van Etolië, Griekenland geenszins staat of valt; en dit was toen het geval nog minder, toen de uitmuntende haven van Navarino (Pylos), tegenover Zante, nog in handen der Grieken was, en eene uitstekende gemeenschap met de Iönische Eilanden verleende. Te Argos, te Naupli, te Tripolizza of te Athene, maar misschien liefst van allen te Korinthe, op het middelpunt tusschen Morea, Noordelijk Griekenland, Attika en de Eilanden, had de Lord moeten verschijnen. Dáár, op de hoogte van Akrokorinthe, had men hem, niet, als weleer phi- | |
[pagina 247]
| |
lippus, met dwang, maar door de vrije keuze van het Grieksche Volk, tot Opperbevelhebber, of veeleer tot opperleidsman, tegen de Barbaren moeten verkiezen. Dit zou een' toevloed van Europeanen uit alle landen, vooral Engelschen, naar het oorlogstooneel hebben gelokt, die voor de Grieksche zaak gewis allervoordeeligst geweest ware. De geldleening, uit Engeland vooral door zijn toedoen bewerkt, zou onder zijn bestuur en dat zijner landgenooten meer vrucht gedaan hebben, dan thans het geval is geweest. De gezondheid van dit zoo belangrijke hoofd zou door de pestlucht van Missolonghi, die reeds eenen normann en meer Europesche Grieken - vrienden noodlottig geweest is, niet vernield zijn geworden. Maar men zal hier de vraag opperen, of van een' kwaden boom goede vruchten kunnen voortkomen? of een zoo bedorven hart, als dat van byron, geschikt zou geweest zijn, om aan het hoofd van de hervorming eener Natie te staan? - Of byron's hart bedorven was, is nog zóó zeker niet. Zijn hoofd was gewis op den dwaalweg geraakt, en zijne zinnelijkheid kende geen' breidel; maar, te midden van zijnen systematischen menschenhaat, was hij genegen tot weldoen, en offerde zich op voor een ideaal der menschheid. Daarenboven hebben wij een geval in de Oudheid, hetwelk deze vraag mag beantwoorden. Timoleon, een inwoner van Korinthe, had zijnen Broeder helpen ombrengen, die zich als tiran aan het hoofd van den Staat had geplaatst. Na vele jaren stelden de Korinthers hem aan het hoofd eener onderneming, om Syrakuse te bevrijden. Wij zullen u, zeiden de Overheden, naar mate van uw gedrag en daden in dezen togt, als broedermoorder of als tirannendooder beschouwen. - Zoo zou men ook van byron hebben kunnen zeggen: Het Publiek zal hem, naar mate van zijne verrigtingen in Griekenland, als vriend der vrijheid of der losbandigheid aanzien. Wij, voor ons, gelooven, dat bezigheid, het gebrek waaraan voor byron weleer eene zoo vruchbare moeder van ondeugden was, hem tot een nuttig lid der Maatschappij, ja misschien tot een' zegen der menschheid zou hebben gemaakt. Doch waartoe deze redenering? Het heeft der Voorzienigheid niet behaagd. Misschien wilde Zij een zoo heerlijk werk door den maker van Don Juan of Caïn niet laten volbrengen. Hoe het zij, vrede zij met zijne assche! |
|