doch men vindt vrome meditatiën, die telkens op hetzelfde nederkomen, terwijl menigmalen gepaste aanleiding ongebruikt gelaten wordt; die, voor een groot deel, in uitroepingen bestaan, en die voorgedragen worden in een' matten en flaauwen stijl. Bijbelverklaring wacht men hier wel zoo zeer niet, maar - zij ontbreekt toch al te zeer, en waar iets tot opheldering gezegd is, is dit niet altijd gelukkig geschied, en een en ander rust op opvattingen, die bij vooronderstelling voorkomen, doch wel een woordje tot bewijs behoefden, dewijl ze zoo bedenking baren. B.v. Is het zoo zeker, dat Jezus zoo groot een deel zijner afscheidsredenen, Jo. XV, XVI, op weg heeft gesproken; en dat gebed, H. XVII, ook op weg? Was Jezus nog in het verhoor, toen hij Petrus, hem verloochenende, aanzag? enz. Zóó heeft Jezus vast niet gesproken, gaande naar Golgotha, als de paraphrase van verwey hem in den mond legt: ‘Dan zal men gaarne eenen haastigen dood sterven, om eene langzame marteling voor te komen; als men toch zoo handelt met eenen, die het niet verdiende, waarvan ik het voorbeeld ben, wat moet dan wel het lot zijn van hen, die zich zoo schuldig maken, als uw volk en Oversten doen?’ (Bl. 132.) 't Is de taal en stijl van Do. verwey; van den naar Golgotha geleiden Jezus niet. Wij lezen het veel liever, zoo als het bij Lukas staat.
Op bl. 125, sprekende over de neiging om gevonnisden te zien en de doodstraf bij te wonen, roept verwey uit: ‘o, Dat wij veel liever ons afzonderen!’ ezv. en op bl. 131 worden de vrouwen geprezen, die Jezus begeleidden naar de strafplaats. Behoorde hier niet iets tot opheldering bijgevoegd te worden, dat zoo ligt te doen was, opdat men niet vrage: Hadden die vrouwen niet beter gedaan met zich af te zonderen?
Doch allerwegen blijkt het, dat dit boekje met verwey's gewone vlugheid geschreven is. Zoo lezen wij (bl. 179): ‘Jezus, in het graf, door vijanden bewaakt. O!’ ezv. Dat 's wel en waar; doch vooraf gaat: ‘Je-