ne moeite noch onderzoek zal sparen, om steeds zoo belangrijk mogelijk te zijn, en vooral raden wij hem aan, om uitvoerige stukken, welke over het geheel minder belangrijk zijn, zoo als b.v. dat over het Kamferzuur, zooveel doenlijk te bekorten; gelijk wij, uit het thans voor ons liggende 1ste No. van het IIde Deel, met genoegen zagen, (want ook dit is reeds eene wezenlijke verbetering) dat de Schrijver begonnen is, om bij ieder stuk de bron op te geven, waaruit hij hetzelve geput heeft. Ook zagen wij met blijdschap in dit No. eene bijdrage geplaatst van den zoo ijverig werkzamen Hoogleeraar stratingh; en wij meenen
genoegzame vrijheid te hebben, uit den aard van dit werk zelve ontleend, om zoo wel dezen, als ook tevens alle onze vaderlandsche Geleerden aan te moedigen, om bij voortduring dit Tijdschrift met hunne medewerking te verrijken, en alzoo te toonen, gelijk de Heer meylink zegt, Iste Deel, bl. 203, dat er ook in Nederland warme beoefenaars dezer edele wetenschap gevonden worden. Ook beoefenaars der Natuurkundige wetenschap noodigt de Heer meylink, in het 1ste No. van het IIde deel, uit, om hunne waarnemingen in dit Tijdschrift te plaatsen; en vanhier, dat hij den titel vermeerderd, en, in plaats van Schei- en Artsenijmengkundige Bibliotheek, hetzelve dien van Schei-, Artsenijmeng- en Natuurkundige Bibliotheek gegeven heeft: hij zegt, hiertoe bijzondere aanvrage te hebben ontvangen; doch of de opneming van Natuurkundige stukken wel eigenlijk noodig ware, hieraan twijfelen wij zeer, daar toch de omvang der Schei- en Artsenijmengkundige wetenschap groot genoeg is, om geschikte bouwstoffen op te leveren; maar wij hopen dan ook nu, dat, naar mate dit Tijdschrift rijker wordt in behandelde onderwerpen, de in hetzelve gegevene stukken ook steeds rijker in zaken mogen zijn.
Om nu nog, hetgeen wij anders gaarne deden, een uittreksel te leveren, daartoe is een werk van dezen aard minder geschikt. Wij verwijzen derhalve elken beoefenaar en beminnaar dezer wetenschap liever regtstreeks tot het-