| |
De Geneeskundige Heelkunde stelselmatig behandeld, ten leiddraad bij zijne Lessen en in verband gebragt met zijne operative Heelkunde, door A.G. van Onsenoort, Doctor in de Genees- en Heelkunde, Eerste Officier van Gezondheid bij de Armee, enz. In drie Deelen. Iste Deel. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1826. In gr. 8vo. 374 Bl. f 3-60.
| |
| |
Met vreugde zagen wij wederom een werk over de Heelkunde, op vaderlandschen bodem geteeld, in het licht verschijnen. Zoo zien wij toch, dat er mannen gevonden worden, die, ondanks den hoogen trap van vordering, welken men in deze wetenschap bereikte, dezelve nog als op nieuw bearbeiden. Aan hoe vele veranderingen en verbeteringen tevens zijn toch alle wetenschappen in het laatst der vorige en het begin der tegenwoordige eeuw niet onderworpen geweest; hoe vele bijzondere vooronderstellingen maakten op dezelve invloed; en welke wetenschap was daaraan meer onderhevig, dan de Genees- en Heelkunde! Reuzenschreden deden deze, even als andere wetenschappen, sedert de middeleeuwen, waarin alle door dikke duisternis omgeven waren. En hierin bleef ons vaderland niet ten achtere, ja het muntte zelfs boven andere gewesten in sommige derzelven uit. Mannen teelde het op deszelfs bodem, wier namen en roem niet alleen in Europa, maar zelfs tot andere werelddeelen zich verspreidden, die thans de vruchten dezer verlichting en beschaving rijkelijk inoogsten. Genees- en Heelkunde, trouwens, werden minder in hetzelve beoefend, hetgeen voorzeker aan bijzondere oorzaken moet worden toegekend, welke voor ieder, die de geschiedenis van ons vaderland, in de laatste tijden, kent, gemakkelijk zijn op te sporen. Nu en dan mogt men hier of daar nog eens een blijk van vorigen ijver en lust zien, over het algemeen was het echter niet gunstig; vandaar dan ook een vloed van vertalingen in alle vakken. Wij bezitten, wel is waar, het oorspronkelijke werk van een' van gesscher, dat steeds belangrijk voor de wetenschap zal blijven, en nu en dan rees er eenig licht uit goede bijdragen van onze landgenooten; desniettemin bleef er veel te wenschen overig. Door het werk, dat wij nu beoordeelen, mogen wij hopen, dat in de bestaande behoefte meer zal voorzien worden. Is het waar, dat dikwijls ten zelfden tijde meerdere bekwame mannen zich ter verbetering eener
wetenschap opdoen; wij zien dat ook thans:
| |
| |
een van der hout, tijd- en kunstgenoot van den Schrijver, gaf, kort na denzelven, insgelijks zijn te voren vertaald werk, met zijne nieuwere ontdekkingen, en zijn door eigene ervaring beproefd systema, uit. Niemand denke echter, dat hij het eene om het andere ontberen kan; integendeel, beide zijn behoefte voor de beoefenaren der Heelkunde. Het eerste kan bij voorkeur strekken voor leerlingen; terwijl het andere, door meerdere uitgebreidheid van behandeling, inzonderheid geschikt is voor meer ervarenen. - Doch wij schrijven geene beoordeeling van het laatste, en willen daarom onze lezers eenigzins nader bekend maken met de strekking en het doel van het onderhavige werk, voor zoo verre ons Tijdschrift zulks gedoogt. In de verwachting, welke wij er van hadden opgevat, zijn wij geenszins te leur gesteld. De geleerde en ervarene Schrijver, die nog dagelijks in de schoonste gelegenheid is, alle gebreken, den mensch eigen, en de geneeswijzen tegen dezelve, op eene menigte lijders te beproeven en in werking te brengen, toont, voor zijne taak ten volle berekend te zijn.
Dit deel, in XII afdeelingen, die weder in 57 hoofdstukken gescheiden worden, handelt alleen over de ontsteking; een leerstuk, voorzeker gewigtig genoeg, om er een gansch boekdeel mede aan te vullen. De vorderingen toch, welke de wetenschap in de laatste jaren maakte, hebben den onbevooroordeelden geleerd, dat de naaste oorzaak van de meeste dynamische ziekten in ontsteking gegrond is. Wij willen daardoor niet gehouden worden, geheelenal voor het systema van broussais te zijn ingenomen. Elk waar Geneeskundige zal het goede van het kwade weten te schiften. De meeste stelsels hebben ook hunno goede zijde, en deze alleen mogen wij zoeken en behouden. Een stelsel voor alle ziekten, hoe schijnbaar gegrond, zal toch wel nimmer in alle landen, onder verschillende klimaten, bij bijzondere gesteldheden, leefwijze, enz. beproefd worden bevonden. En hoe veel te minder voor de zenuwziekten, die, vooral in ons land en in dezen tijd, zoo menigvuldig zijn.
| |
| |
De beschouwing der ontsteking in de onderschedene weefsels, waarin dezelve haren zetel vestigt, is ons hoogstbelangrijk voorgekomen. Deze, op Anatomie, Physiologie en pathologische Anatomie (de ware bronnen, waaruit de genees- en heelkundige ziektekunde putten moet) gegronde en juiste onderscheiding - waarbij wij altijd der gulden spreuke van boerhaave gedenken: ‘Eene ziekte, wèl gekend, is half genezen,’ - is nog in geen werk in onze moedertaal zoo voorgesteld; ofschoon sommigen onzer naburen reeds voorlang daaraan dachten.
De spreuk, van fournier ontleend, is zeer doelmatig, maakt ons met den aard des werks volkomen bekend, en tevens met het doel van den Schrijver. Hij schijnt, namelijk, blijkens zijne inleiding en het tegenwoordige standpunt dezer wetenschap, de zoogenaamde geneeskundige Heelkunde, noch als eene afzonderlijke wetenschap, noch veel min als een handwerk te beschouwen, maar als onafscheidbaar van de Geneeskunde aan te merken. En wie, die onbevooroordeeld en met beide wetenschappen bekend is, erkent niet de juistheid van des Schrijvers oordeel? Wie zou den in de Heelkunde ervarenen beoefenaar verachten, omdat zijne wetenschap, zoo als men zegt, op een' lageren trap staat? Wat is toch een Heelmeester zonder kennis der algemeene Geneeskunde, die hij zoo dikwijls op het bijzondere moet toepassen? Zal het dus niet altijd ten nadeele des lijders zijn, zoo Genees- en Heelkunde niet zusterlijk elkander de hand reiken? Wat behoeven wij hiervan voorbeelden op te noemen? Gelukkig echter, dat men thans, over het algemeen, op eene betere wijze, ook door de bemoeijingen onzes goeden Konings, voor het onderwijs der aankomende leerlingen gezorgd ziet, en dus met grond verwachten mag, vruchten daarvan in te oogsten. Zoo bloeije dan ook eindelijk eens, door deze vereeniging, de Heelkunde in ons vaderland, even als in naburige landen!
Dit in ons oog klassiek werk is opgedragen aan een' onzer geleerdste en verdienstelijkste Geneeskundigen, den
| |
| |
Hoogleeraar j.c. bernard, Inspecteur-generaal van den Geneeskundigen Dienst in de Nederlanden.
In de voorrede schijnt de Schrijver eenige vrees te koesteren omtrent de Grieksche nomenclatuur, deels van anderen overgenomen, deels door hemzelven gebezigd. Het is waar, voor leerlingen zal dat in het eerst wel eenige inspanning vorderen; maar de namen, in dit werk gebruikt, wijzen over het geheel toch beter den aard der ziekten aan: het is voor deskundigen overbodig, dit door voorbeelden te bevestigen.
In de inleiding bewijst hij, dat de onderscheiding, welke men maakt in Genees- en Heelkunde, volstrekt ongegrond is. Voorts worden de vereischten van een goed Heelkundige opgegeven; en de gebreken, welke hij in dit werk behandelen zal, in dynamische, mechanische en organische onderscheiden.
In de eerste afdeeling beschrijft hij, kort, de ontsteking in het algemeen, derzelver geschiedenis, en de meeste theoriën over derzelver wezen; daarbij voegt hij zijn eigen gevoelen, en gaat eindelijk tot de voorbeschiktheid, vatbaarheid, verdeeling, kenteekenen, toevallen, oorzaken, uitgangen en geneeswijze over. De uitgangen derzelve behandelt hij volgens zijn eigen gevoelen, dat ons zeer doelmatig en overeenkomstig met de Natuur voorkomt; hij brengt dezelve tot de zes navolgende klassen, welke ieder op zichzelve weder verdeeld worden: 1o. De uitgangen, welke geen voortbrengsel opleveren. 2o. Die, waarbij een vloeibaar voortbrengsel wordt daargesteld. 3o. Die, welke een vast voortbrengsel vormen. 4o. Die, waarin het voortbrengsel naar elders wordt overgebragt, of voortduurt. 5o. Die, welke eene wangestalte voortbrengen. 6o. Die, welke met eenen meer- of minderen graad van vernietiging der zelfstandigheid kunnen gepaard gaan.
Tot de eerste afdeeling behoort voorts nog de ontsteking van het celweefsel. Dat gedeelte wordt in zes hoofdstukken verdeeld. In het eerste wordt het ontstekingsgezwel (phlegmone); in het tweede, de ontsteking en ver- | |
| |
zwering op den traanzak (anchylops); in het derde, de bloedvin (furunoulus); in het vierde, de ontsteking van een gedeelte des ooglids, de zoogenaamde gerstekorrel (hordeolum); in het vijfde, de vingerontsteking (dactylitis, panaritium); in het derde, de vorstbuilen (perniones) beschreven.
Wij hebben dit alles hier kortelijk opgegeven, om de naauwkeurige behandeling der gebreken onzen lezer te doen zien, en vergeno gen ons, daar ons bestek dit vordert, met eene algemeene opgave van hetgene de Schrijver verder in dit werk behandelt.
In de tweede afdeeling, wederom in acht hoofdstukken verdeeld, wordt de ontsteking der huid behandeld. Bij de tinea capitis geeft de Schrijver de behandelingswijze op, waarnaar men de met dit gebrek behebte lotelingen in het Rijks-Hospitaal met goed gevolg behandelt.
In de derde afdeeling, bevattende veertien hoofdstukken, vindt men de ontsteking der slijmvliezen beschreven.
Nu volgt, in de vierde afdeeling, de ontsteking der weivliezen.
De ontsteking der vezelachtige vliezen wordt in de vijfde afdeeling voorgedragen. De Heer van onsenoort rangschikt hier de retina ook onder de vezelachtige vliezen. Wij voor ons houden dezelve daar ook voor, ofschoon velen ze slechts voor eene uitbreiding der gezigtzenuw houden. Sommigen, en onlangs nog de Heeren ribes en beck, hielden haar voor een bijzonder vlies, waarin zich de gezigtzenuw, met ontelbare takjes, verspreidt. De cornea, evenwel, zouden wij niet zoo regtstreeks tot de vezelachtige vliezen brengen, tenzij men alle vliezen voor vezelachtig houde: onzes inziens schijnt dezelve meer tot de weivliezen te behooren. Trouwens wij stemmen toe, dat het uitermate moeijelijk is, alle weefsels onder zekere klassen te brengen.
De ontsteking der klieren vindt in de zesde afdeeling eene plaats. Bij de ontsteking der liesklieren (bubodenitis) geeft de Schrijver zeer juist de kenteekenen op, om dit gebrek van de op die plaats zoo menigvuldig voor- | |
| |
vallende gebreken te onderscheiden; wij vonden dezelve duidelijk en naar de natuur beschreven.
De ontsteking der ingewanden is in de zevende afdeeling behandeld.
In de achtste vindt men de ontsteking der spieren. Van onsenoort maakt hierin onderscheiding, en kent de eene boven de andere meer vatbaarheid daarvoor toe.
De negende afdeeling handelt over de ontsteking der vaten; de tiende bevat die der zenuwen; de elfde, die der kraakbeenderen, zoo wel der blijvende als verbeenende; en eindelijk komt in de twaalfde afdeeling de ontsteking der beenderen voor. Algemeen wordt dezelve in het 55ste hoofdstuk beschreven, en bijzonder, in het 56ste, de ontsteking van de gewrichtsuiteinden der beenderen. De namen, door rust aan deze ziekten gegeven in zijn werk, dat ook in onze taal is overgebragt, schijnen van onsenoort niet te bevallen; wij houden ook die van onzen Schrijver voor beter.
Wij eindigen hiermede ons verslag, wijzen den geneeskundigen lezer tot het werk zelve, en raden hem, het zelf en aandachtig te lezen en te oordeelen. Wij voor ons vonden er die zelfde orde in, welke zoo zeer in deszelfs operative Heelkunde uitblinkt. Bij iedere ontsteking worden de bepaling, de voorbeschiktheid, de verdeeling, de oorzaken, de kenteekenen en toevallen, de uitgangen, de voorzegging, en eindelijk de behandeling, in de opgegevene orde, beschreven.
Bij de volgende deelen, die wij zoo gaarne spoedig zagen volgen, late men den Corrector de proeven wat naauwkeuriger nazien.
Wij wenschen den Schrijver lust en krachten, om de aangevangene taak zoo gelukkig te vervolgen, als hij dezelve heeft begonnen, en danken hem voor zijne onvermoeide pogingen ter verbetering der Heelkunde in ons vaderland. |
|