zijk van den Vandaal rossini, dien bezoldeling der Jezuiten; de vuiluisbak van het Advertentieblad; de Letterkundige Geschiedenissen, hier uit onverstand en domheid, ginds om dos lieven broods wille, met blijkbare partijdigheid geschreven; de goedkeuring van Treurspelen als de sylla en maria stuart, en nog veel meer wordt bijgebragt, dat, volgens de eigene woorden van den Heer wiselius, (bl. XI)
ann de meesten zal voorkomen, als, gelijk men het noemt, met de hairen er bij gesleept.
Maar, hoezeer wij onze afkeuring over den bijtenden toon, waarop dit alles en zoo veel meer geschreven is, moeten te kennen geven, betuigen wij echter, aan den anderen kant, dat er in dit voorbereidend Vertoog veel gevonden wordt, der maar al te waar is en maar al te zeer behartiging verdient. De verkeerde rigting, welke de, op zichzelve lofwaardige, zucht tot beschaving der geringere standen genomen heeft; de waanwijsheid en ontevredenheid, welke daarvan de natuurlijke gevolgen zijn, worden hier klemmend en duidelijk aangetoond; en Recensent kan niet anders dan aan het hier gezegde zijn zegel hechten. Reeds vóór eenige jaren heeft hij zelf dit kwaad met woord en schrift trachten tegen te gaan; doch zijne stem was ook als die eenes roependen in de woestijne. o, Mogt toch zekere Maatschappij in ons Vaderland, welke zich ongetwijfeld groote verdiensten verworven heeft, maar, door overdrijving van een loffelijk grondbeginsel, op den weg is, om het goede, dat zij gesticht heeft, door het kwade, dat zij stichten zal, te overtreffen, de gouden spreuk van den Franschen Wijsgeer trublet in al hare vergaderzalen doen ophangen: Men moet den gemeenen man niet te veel verlichten, dewijl men hem niet geheel verlichten kan.
De Heer wiselius, die het verschrikkelijk op alle mogelijke Tijdschriften geladen heeft, ziet dus, dat wij evenmin, als hij, den geest der Eeuw met geslotene oogen naloopen en bewierooken, en ook, waar het pas geeft, rondborstig een afwijkend gevoelen durven verdedigen; doch wij doen dit met betamelijkheid, met matiging, en niet, gelijk, helaas! thans ginds en elders geschiedt, op den hoogen toon van een' dweeper of waanprofeet. Vooral zorgen wij, dat geenerlei drift, die zelfs de beste zaak bederft, ons tot onregtvaardige uitvallen vervoere; en mannen, die, gelijk helmers en van kampen, zoo te regt de achting bezitten van het publiek, behandelen wij niet als rijmelaars of botterikken en broodschrijvers.