| |
De invloed der Keerkringsluchtstreken op Europesche gestellen; eene Verhandeling over de onder de Europeanen voorkomende ziekten in heete gewesten. Door James Johnson, M.D. enz. Uit het Engelsch naar de derde uitgave vertaald en met Aanteekeningen vermeerderd, door J.M. Daum, Chirurgijn-Majoor van den tweeden rang, bij de Koninklijk-Nederlandsche Marine. IIde Deel. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1826. In gr. 8vo. XII en 409 Bl. f 3-60.
Men vindt in dit tweede deel van het door den Heer daum vertaalde werk van Dr. johnson eene beschouwing van de ziekten der West-Indiën, Middellandsche zee en westkust van Afrika, alsmede eene algemeene Hygiene. Na eene korte beschrijving van de plaatselijke gesteldheid van Sicilië en Egypte, behandelt de Schrijver, in vijf afdeelingen, de longtering, de remitterende galkoorts, de koorts van Minorca, de koorts van Sicilië, en de pest. Hierop volgen aanmerkingen en eene verhandeling over de gele koorts, topographische aanmerkingen ter verklaring van de oorzaken en ter voorkoming van
| |
| |
de endemie der West, aanmerkingen over het plaatselijke der gele koorts, twee afdeelingen, eene over de ontstekingachtige endemie der West, de andere over den Tetanus, en in een aanhangsel twee stukken, het eerste betreffende de Elephantiasis te Suriname, het tweede over de Jaws; terwijl eindelijk met de verhandeling over de Hygiene, toegepast op de keerkringslanden, dit deel en het gansche werk besloten wordt.
De behandeling van de longtering is streng antiphlogistisch. Van vierentwintig tot dertig onsen (?) bloed moeten onmiddellijk (dus lezen wij bl. 21) worden afgelaten, en naar mate van de hevigheid der ziekte worden herhaald.
In de galkoorts (febris biliosa remittens) der Middellandsche zee moet men, zegt de Schrijver, tot bloedontlastingen, zoo wel algemeene als plaatselijke, zijne toevlugt nemen, wier voordeel nog aanmerkelijk zal bevorderd worden door buikzuiverende middelen en frissche lucht. Bij de bloedontlasting gebeurt het dikwerf, dat de lijder, na het verlies van weinige onsen bloed, door bezwijming wordt aangedaan; dan, hierdoor moet men zich, als de aderlating is aangewezen, niet laten afschrikken, dewijl menigmaal, na verloop van een uur, tot dertig, ja zelfs veertig onsen kunnen worden afgetapt, zonder verdere bezwijming te veroorzaken. ‘Talrijke ontledingen (zoo lezen wij verder bl. 33) bevestigen, dat het laatmes stoutmoediglijk moet worden aangewend in die ziekten en in die klimaten, waar vrees der geneeskundigen en schoolsche stellingen hetzelve omtrent geheel verbannen hebben.’
‘Aan boord van de schepen Temer⇓ire en Invincible, (zegt de Heer johnson, bl. 37) waar de ziekte ten duidelijkste de remitterende galkoorts der heete gewesten was, werd de behandeling naar de aanwijzingen van lind, clark en balfour gevolgd, wier werken steeds voortgaan belangrijke en tallooze misslagen voort te brengen, vooral in de handen van zoodanige beoefenaren der Geneeskunde, welke nog geene genoegzame ondervinding gehad hebben.’ Bij het lezen dezer zin- | |
| |
snede, waarin met zoo veel minachting van mannen als een lind (om van de anderen niet te gewagen) gesproken wordt, bevreemdde het ons, van gebrek aan ondervinding te hooren gewag maken. Is dan, dus dachten wij, het werk dier mannen zonder ondervinding opgesteld? Wat geeft johnson regt, om zoo ex tripode over de erkende verdiensten van anderen het vonnis te vellen? Is het omdat lind, aan wiens praktische talenten niemand, die 's mans schriften gelezen heeft, twijfelen zal, herhaalde malen waarschuwt tegen eene te ver gedrevene en verkeerd toegepaste methode van sydenham in de ziekten der heete gewesten? Men leze slechts 't geen hij betreffende de aderlating schrijft: ‘This operation (bleeding) is in general to be used with great caution, and the repetition of it with still greater, in those climates,’ en vergelijke hiermede het boven gestelde over de bloedontlastingen.
Ook in dit deel vinden wij den Calomel tot tien, ja twintig greinen pro dosi als plegtanker aangeprezen (bl. 53 en 54). Hieromtrent hebben wij, in onze beoordeeling van het vorig deel dezes werks, ons gevoelen gezegd, en achten het onnoodig, het aldaar gezegde te herhalen.
De Vertaler schijnt alleen eene aanprijzende beoordeeling verlangd te hebben, en door onze bedenkingen op dit punt in 't harnas gejaagd te zijn. Dit spijt ons, en het was geenszins ons oogmerk, den man te vertoornen. Echter heeft hij geene gronden van verdediging aangevoerd, en ons daardoor buiten de mogelijkheid gesteld, die te wederleggen. Ons was het alleen om waarheid te doen; en daar bij ons het gezag van lind op hoogen prijs staat, wiens methode geheel verschillend is van die door johnson aanbevolen, zoo moeten wij erkennen, dat het ons leed doet, met den Heer daum vooralsnog van gevoelen te moeten verschillen. Neemt hij dit alweder euvel op, het is buiten onze schuld, en het staat hem vrij, over ons te denken, zoo als hij wil.
Naar onze wijze van denken, is de tegenwoordig algemeen heerschende praktijk der Engelsche Geneesheeren
| |
| |
verre van boven alle kritiek verheven te zijn; en als men, met de geneeskundige schriften derzelven bekend, weet, dat niet slechts in heete klimaten, maar zelfs in het klimaat van Engeland, ruime aderlatingen en kwikmiddelen, als waren beide universeel-remediën of panaceen, door die Artsen, in genoegzaam alle ziekten, gebezigd worden, dan kunnen onze bedenkingen omtrent derzelver zoo onbepaald gebruik in de ziekten der keerkringslanden, op het gezag van Engelsche Geneesheeren gegrond, geenen onpartijdigen en der zake kundigen beoordeelaar bevreemden.
Het kan niemand, die met de litteratuur der Geneeskunde slechts oppervlakkig bekend is, ontgaan zijn, dat er ook in de praktijk eene zekere mode heerscht, en dat, gelijk men te voren naar het Opium greep, even zoo in lateren tijd de Calomel het geliefd geneesmiddel geworden is. Om zich door zulk eene modezucht niet te laten meêslepen, is het noodzakelijk, zich niet bij de lectuur van hedendaagsche Schrijvers te bepalen, maar ook vroegere Auteurs bij de hand te nemen. Dusdoende toch breidt men zijne kennis uit, en leert zich evenzeer tegen de vooroordeelen van zijnen leeftijd, als tegen die van vroegere tijden, wapenen. Hoeveel minder eenzijdig, hoeveel minder vooringenomen met eigene begrippen en meeningen zouden velen niet zijn, als zij meer algemeene, meer grondige kennis bezaten, als zij meer lectuur met hunne praktijk paarden! Hoeveel minder eerbied voor de idolen van hunnen tijd, hoeveel meer liberaliteit, hoeveel verlichter geneeskundige kennis zou daaruit ontspruiten! 't Is daarom te betreuren, dat empirie en routine weder zoo algemeen veld winnen; het is te hopen, dat men van dien weg zal terugkomen, en leeren inzien, dat eigene ondervinding op zichzelve niet voldoende is, om een goed practicus te worden, maar dat dezelve vereenigd moet zijn met de ondervinding van anderen, en dat men dus bij eigene oefening de lectuur van vroegere en latere schriften moet voegen. Immers, zoo men eigene ondervinding alleen genoegzaam acht, dan vooronderstelt men, dat de kunst
| |
| |
in zoo vele jaren en eeuwen hoegenaamd geene vorderingen zou gemaakt hebben, en dat elk, die dezelve beoefent, haar op dezelfde wijze beoefenen moet, als dit geschiedt bij onbeschaafde volksstammen, welke empirisch eenige kruiden kennen en aanwenden. De Geneeskunst zou dus bij elk individu weder op nieuw, tot dien eersten onbeschaafden staat teruggebragt, alle hare tijdperken moeten doorloopen, en altijd blijven, wat zij vroeger was, - redelooze empirie en routine. Wie zulk eene kunst verlangt, en zich met zulk eene kunst vergenoegen kan, die verheuge er zich mede, en keere terug tot de oude barbaarschheid! Wij zullen hem die geenszins benijden, maar zouden voor ons liever een' Arts begeeren, die bij eigene ondervinding ook bekend was met de ondervinding van anderen en van vroeger dagen; om de eenvoudige reden, dat wij niet gaarne aan onzekere proefnemingen zouden willen zijn prijs gegeven.
Wij eindigen met de woorden van den waarlijk grooten gregory: ‘Caeca tamen et credula fiducia in viribus medicamentorum quorundam ad certos morbos sanandos, nulla aliarum rerum ratione habitâ, vulgo hominum, et sane omnibus hominibus, qui non verd scientiâ imbuti sunt, adeo naturalis et jucunda est, ut si medicos demum ipsos idem furor rapiat, labefactis, quibus solis niti possit fundamentis, actum erit de scientiâ medicâ.’ |
|