Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedkundige bijzonderheden, aangaande Gabriel d'Acosta, geleefd hebbende te Amsterdam, in het begin der XVIIde eeuw.Gabriel d'acosta was geboren te Porto, in Portugal, omtrent het einde der XVIde eeuw. Zijn vader had het Joodsche geloof vaarwel gezegd, en, naar het schijnt, het Christendom uit volle overtuiging omhelsd. Het mogt echter dezen niet gebeuren, om zijnen zoon in dezelfde grondbeginsels te doen volharden. Terwijl de jonge d'acosta bezig | |
[pagina 776]
| |
was, de Regtsgeleerdheid op de Hoogeschool te beoefenen, begon hij eenige twijfelingen te koesteren omtrent de Goddelijkheid der Evangelieleer. Zichzelven meer zielerust voorstellende in de omhelzing van het voorouderlijk Joodsch geloof, verzaakte hij weldra het Christendom, zonder te worden wederhouden door het verlies van het aanzienlijk ambt, hetwelk hij, als Schatbewaarder van eene rijk begiftigde Kerk in zijn vaderland, bekleedde. Zijne overredende taal gold zelfs zoo veel bij de overige leden van zijn geslacht, dat allen zijn voorbeeld navolgden, met hem Portugal verlieten, en de stad Amsterdam, in het vrije Nederland, tot hun verblijf voortaan uitkozen. Hier, echter, ondervond uriel d'acostaGa naar voetnoot(*), dat een woelgeest nergens welkom en nergens gelukkig is. Naauwelijks was hij te Amsterdam gevestigd, of hij geraakte in openlijken twist met de Rabbijnen van zijne gemeente. Dezen verweet hij, dat zij van de voorouderlijke leer asdwaalden. Helaas! toen reeds, en dus niet slechts in onze dagen, moest het jodendom uit den mond van eenen d'acosta de beschuldiging hooren van verregaande oneerbiedigheid omtrent de geboden hunner oudere Leeraars en Schriftuitleggers. Evenwel men gunde hem den tijd niet, om zijne Bezwaren in het licht te geven. Men vermoedde daarin eenigen zuurdeesem van Sadduceïsmus; en reeds vóór de uitgave werd zijn werk hevig aangevallen door zekeren Spaanschen Joodschen Geneesheer, in een Vertoog over de Onsterfelijkheid der Ziel, in 1623 uitgekomen. D'acosta bleef hem geen antwoord schuldig. Doch de Regering van Amsterdam vond weinig behagen in zijn geschrijf, en liet het voor de Joden hoogst ergerlijk smaadschrift niet alleen ophalen, maar strafte den dweepzieken Schrijver met eene gevangenis van tien dagen en eene geldboete van driehonderd gulden. Daarenboven sprak de Portugesche gemeente den banvloek over den vermetelen betweter uit. Zijne eigene broeders namen het besluit, om alle gemeenschap en zelfs alle gesprekken met hem te vermijden. Hij verhaalt, dat vooral de kinderen op 's heeren straten hem smadelijk bejegenden. Men kreet hem overal voor eenen boozen ketter uit. Zijn eigen huis verschafte hem geene veilige schuilplaats meer; en hij verscheen niet voor de deur, of, naar de toenmalige handelwijze der lieve, | |
[pagina 777]
| |
door geen verbeterd onderwijs bedorvene jeugd, slijk en onreinheden van allerlei aard vlogen op hem af. Vijftien jaren lang verduurde hij met onbuigzame sierheid de vervolgzucht zijner geloofsgenooten. Eindelijk verklaarde hij zich bereid, om zijne dwalingen te erkennen. Hij deed aanzoek tot verzoening. Men stond hem den vrede vrij spoedig toe tegen eene schrlftelijke verklaring, de plegtige herroeping van zijne vroegere dwalingen behelzende; en het scheen alsof d'acosta voortaan den rang in de zamenleving zou hernemen, waarop geboorte en kunde hem aanspraak gaven. De uitkomst bewees het tegendeel. D'acosta was en bleef onrustig van geest en gedrag. Nieuwe onvoorzigtige gedragingen haalden hem ten tweeden male het strafgerigt der Synagoge op den hals. De hartstogtelijke gemoedsstemming zijner volksgenooten kende geene palen meer. Zij openbaarde zich in zoo vele smadelijke bejegeningen, dat d'acosta zich alweder gedrongen zag, de kerkelijke overheid in te roepen, en zich bereidwillig te verklaren, hare tuchtiging te ondergaan, zich vleijende alzoo met toegevendheid te zullen worden behandeld. In deze hoop werd d'acosta deerlijk te leur gesteld. Verdraagzaamheid was toen niet aan de orde van den dag. Het kerkelijk vonnis veroordeelde hem, om in rouwgewaad, op eene verhevene plaats, in de Synagoge te verschijnen, en aldaar, ten aanhooren van de gansche gemeente, met luider stemme eene nederige belijdenis van al zijne zonden en menigvuldige dwalingen voor te lezen. Daarop voerde men hem in een' hoek van het tempelgebouw, bond zijne handen aan een' paal, ontblootte zijnen rug, en de Voorzanger telde op denzelven naauwkeurig 39 geeselslagen af. Hier bleef het iet bij. Men deed hem aan den ingang der Synagoge nederbukken, en de gansche liefderijke Joodsche gemeente nam haren uittogt over hem heen. Deze verregaande smaad voerde d'acosta's drift ten hoogsten top. Hij werd schier geheel waanzinnig. Hij stelde een geschrift op, waarin hij niet alleen zijne geloofsgenooten, maar ook de Regering van Amsterdam op het hevigst aanvalt; hij smeekt daarin de hulp der nakomelingschap af, en spreekt den vloek over gansch Nederland uitGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 778]
| |
Met deze letterkundige wraak niet tevreden, trachtte hij zijn' eigen' broeder om te brengen, als zijnde een zijner geduchtste vijanden. Hij deed op denzelven te vergeefs een pistoolschot, en maakte daarop zelf een einde aan zijn leven, omstreeks het jaar 1640. Aldus eindigde deze ongelukkige dweeper, wiens helder oordeel en ongemeene kundigheden door vriend en vijand erkend worden, maar wiens ontijdige geestdrift het ongeluk van zijn leven uitmaakte. De herinnering aan zijne lotgevallen en uiteinde is thans niet ongepast. Dezelve leeren, tot welke rampzalige uitersten eene hartstogtelijke gemoedsstemming, door Godsdienst noch Rede behoorlijk gematigd, het beste hersengestel drijven kan. Zij wijzen verder aan, dat, hoe begeerlijk het tijdperk der Dordsche synodale geschiedenis ook sommigen schijnen moge, het geslacht van d'acosta nogtans weinig reden heeft, om de onverdraagzaamheid van die tijden terug te wenschen. Zij brengt ons eindelijk zeker bekend spreukje weder te binnen: ‘Gelijk de ouden zongen, piepen de jongen.’
(Het bovenstaande berigt over d'acosta is getrokken uit j. le clerc, Bibliothèque universelle, T. XXVII. p. 327-330; bayle, Dictionnaire crit., au mot Acosta; basnage, Histoire des Juifs, T. VI. P. 2. p. 467 en 468; en uit paquot, Mémoires littéraires sur les Pays-bas, T. IV. p. 11.) |
|