| |
Togtje naar Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelmina'soord en de Ommerschans, in julij 1823.
- - - Eindelijk kregen wij het eerste huis van Willemsoord, of kolonie No. 3, in het gezigt; en voor hetzelve begint een uitmuntend aangelegde, zeer breede weg, welke de gansche uitgestrektheid der koloniën doorkruist, voor het gebruik van welken men geen tol hoegenaamd behoeft te betalen. De bouw der huisjes of schuren viel mij dadelijk in het oog: ik vond dezelve fraaijer en grooter dan die, welke ik in 1819 in de eerste kolonie van Frederiksoord gezien had; en ik vernam dan ook, dat de huizen der laatst aangelegde koloniën altijd beter zijn dan die der vroegere;
| |
| |
men doet zijn voordeel met de opmerkingen van deskundigen, en de verkregene ondervinding wordt niet verwaarloosd. De tuintjes rondom de huizen, of eigenlijk tusschen dezelve, (want de huizen zijn allen 130 schreden van elkander verwijderd) stonden zeer lief; de aardappelen op het veld beloofden een goed gewas. Minder goed stond in deze kolonie de rogge, hetgeen denkelijk het geval wel niet zoude geweest zijn, indien de heide, welke hier zeer dor en zandig was, bij den aanleg duchtig ware gemest geweest; doch reeds in den jare 1820, toen deze kolonie gesticht werd, was de Maatschappij voornemens, ten einde den laster, die zelfs de edelste ondernemingen met zijnen vuilen adem bezwalkt, ook hieromtrent den mond te stoppen, geen, of ten minste niet dan zeer weinig, mest van buiten te ontbieden, maar slechts met eigen bereide meststoffen het heideveld te bebouwen. Het gras en de klaver stonden, zeker ook door dezelfde oorzaak, vrij schraal; echter was er voeder genoeg voor de koeijen, welke ieder huisgezin bezit. Het had veel moeite in, om in deze kolonie, welke zeer hoog ligt, putten te graven, welke goed, drinkbaar water konden verschaffen; men heeft zulks echter zeer wel volbragt, en dezelve met turf opgemetseld; ieder zestal huizen bezit zoodanig een' put. Al voortgaande, ondervroeg ik vele kolonisten naar hunnen toestand, en het grootste gedeelte dergenen, welke ik sprak, waren zeer vergenoegd met hun lot. De meeste kinderen waren uit Dordrecht, waar men, drie jaren geleden, den verstandigen maatregel genomen had, om alle de kinderen uit een weeshuis, en met dezelve eene menigte armen, gezamenlijk meer dan 300 zielen, naar hier te zenden. Deze maatregel heeft voor de stedelijke kas eene aanmerkelijke bezuiniging opgeleverd, terwijl tevens de weezen en armen er zoo gezond mogelijk uitzien en volmaakt tevreden zijn; welk lot hun voorzeker nimmer in zulk eene mate te Dordrecht zoude te beurt gevallen zijn. Inderdaad, de
Maatschappij van Weldadigheid heeft zich bij de Natie dubbel verdienstelijk gemaakt, doordien zij ook de weezen in hare koloniën heeft willen opnemen, en hen tot een gezond en sterk menschenras vormen. Wanneer men toch de weeshuizen in de onderscheidene steden van de provincie Holland (want verder kan ik niet oordeelen) bezoekt, en aandachtig gadeslaat, hoe akelig over 't algemeen de kinderen er uitzien, en welk eene menigte van mismaakten zich onder dezelve bevinden,
| |
| |
en dan tevens bedenkt, dat elk dezer kinderen meer dan f 100, ja wel soms f 140 jaarlijks kost, terwijl zij in de koloniën voor f 45 worden opgenomen; wie zou dan niet wenschen, dat alle weeshuizen in de koloniën werden overgebragt? Men werpe mij niet tegen, dat de meeste ambachtslieden uit de weeshuizen voortkomen, en dat het dus niet voorzigtig zoude gehandeld zijn, alle weezen in ééns op het land over te brengen. Gesteld dat dit zoo ware, zouden dan niet, bijaldien er gebrek aan bekwame werklieden in de steden kwame, een aantal voormalige weezen, of derzelver kinderen, nu tot sterke en gezonde menschen opgegroeid, zich volgaarne tot de bewuste werkzaamheden aanbieden? Daarenboven is deze manier van besteding, uit een ander oogpunt beschouwd, uitermate belangrijk voor de verligting der armoede in de steden, daar men bij ieder zestal kinderen twee bejaarde gehuwde lieden, zonder kinderen, als huisverzorgers, alsmede twee arme huisgezinnen, kosteloos voegen kan, - waarlijk de meestmogelijk voordeelige manier van besteding; en wie weten wil, hoe die menschen verzorgd worden, die kome hier en zie, en hij zal verbaasd staan. - De hoofdgebouwen van Willemsoord bevinden zich op de vier hoeken van een groot plein, nagenoeg in het midden der kolonie; dezelve zijn de school, spinzaal, woning van den Onderdirecteur, met het toezigt over deze kolonie belast, en woning van den Directeur der spinnerijen. De school is gebouwd op kosten van Z.K.H. den Prins van Oranje, en te diens eere draagt deze kolonie dan ook den naam van Willemsoord. Van de hoofdgebouwen reden wij, door de, een half uur lange, regte rij van huizen, over een' altijd fraaijen en gemakkelijken weg, naar het eind van deze kolonie No. 3, waar de kolonie No. 6 begint; deze is grootendeels eerst in den verleden jare 1822 aangelegd, en men was er nog
druk bezig met het branden der heide, welke bebouwd zoude worden. Het moge iemand wonderlijk toeschijnen, dat in eene bestaande kolonie nog heide valt te branden; doch de zoodanige wete, dat de Maatschappij van Weldadigheid gewoon is, voor de nieuw verwacht wordende kolonisten, door de oudere slechts 1½ van de 3½ morgens grond, welke bij ieder huis behooren, te laten bebouwen, waarvan de nieuwelingen dan ook het jaar van hunne aankomst de vruchten kunnen plukken; doch dat zij de overige twee morgens zelve moeten ontginnen en bebouwen, waarin zij door geschikte Onderdirecteurs en See- | |
| |
tiemeesters onderwezen worden. De rogge stond hier tamelijk, doch de aardappelen en de klaver zeer goed. Daar deze kolonie nog niet geheel ontgonnen is, heeft ieder huisgezin slechts ééne koe; ik vond sommige huizen nog onbewoond, en vernam, dat men er altijd eenige in voorraad gereed maakt, ten einde in staat te zijn, om, in gevalle er met de eene of andere stad of regenten van godshuizen een contract gesloten wordt, dadelijk de huisgezinnen te kunnen vestigen, en zulks heeft altijd in de laatst aangelegde kolonie plaats. De hoofdgebouwen der 3de kolonie dienen tevens voor deze 6de; de kinderen gaan daar ter schole, en de kolonisten gaan mede te Steenwijkerwold ter kerke. De 6de kolonie verlatende, kwamen wij aan de 4de, of Wilhelmina'soord, welke in 1821 is aangelegd, en geheel van de scheepssloot, een door kolonisten gegraven kanaal, doorsneden is. De oogst stoud hier allezins voortreffelijk, en de koeijen zagen er mede zeer wel uit. Wij reden de kolonie regt door, tot aan eene plaats, waar drie bruggen over de scheepssloot liggen; de eene leidt naar het naburig dorp Noordwolde, de tweede naar de oost-vierdeparten of het overige regte gedeelte van No. 4, en de derde naar dat gedeelte der 4de kolonie, waarin zich de hoofdgebouwen bevinden. Wij sloegen den laatsten weg in, daar wij nog gaarne
vóór het vallen van den avond in ons logement wilden zijn. Na eenigen tijd gereden te hebben, kwamen wij langs de vier groote gebouwen en de smederij, en vervolgens in No. 2. Deze kolonie, uit 54 huizen bestaande, is in 1819 aangelegd; en ik herinnerde mij, dezelve nu doorrijdende, met groot genoegen, hoe ik in dat jaar hier niets dan barre heide had gezien, met welke te bebouwen men een begin maakte: thans zag alles er welig en tierig uit; sommige tuintjes waren met de fijnste groenten vervuld, en konden met die van den besten hovenier in Holland gerust vergeleken worden. o, Hoe klopte mij het hart van vreugde, bij het aanschouwen van al dit goede! en ik wil niet ontveinzen, dat tranen van aandoening mijne wangen bevochtigden. - Uit No. 2 kwamen wij langs het starrebosch van Westerbeeksloot en langs de kolonie No. 1 aan ons logement. Spoedig gingen wij de kolonie, welke regt over het logement ligt, doorwandelen. Welk eene verandering, sedert mijn eerste bezoek! Ik had nimmer durven denken, dat heide zoo vruchtbaar konde worden. De landen en tuinen zagen er uit, alsof zij sedert eeuwen bebouwd waren geweest; en
| |
| |
het was toch nog geene volle vijf jaren geleden, dat hier niet het minste spoor van groen was te vinden. De vruchtboomen in de tuinen waren zeer vermeerderd, daar ieder kolonist er jaarlijks een bij krijgt. Ik bevond, dat in deze kolonie eenige huizen waren weggenomen, en vernam, dat zij in de 4de kolonie waren verplaatst, en wel om de zeer goede reden, dat ieder kolonist 3½ morgens bouwland moest hebben, en men in den beginne slechts 2 morgens bij ieder huis had genomen, terwijl naderhand bleek, dat zulks gemakkelijk tot 3½ konde vermeerderd worden. Uiterst tevreden over alles, wat ik gezien had, ging ik een bezoek afleggen bij den Directeur der kolonie, den Heer w. visser. Tot mijne innige spijt vernam ik van zijn Ed., dat de Generaal van den bosch naar 's Hage was, om de algemeene vergadering der Hoofdcommissiën, zoo van Weldadigheid als van Toevoorzigt, te gaan bijwonen. Het is deze Generaal alleen, die het stoute ontwerp heeft durven vormen, en, niettegenstaande alle tegenkantingen van vuig eigenbelang, dwaze onwetendheid of lage bedilzucht en laster, door zijn schrander brein en ijzeren wil verwezenlijken, om het schrikbarend aantal onzer armen in zulk eene mate te verminderen, dat hetzelve voor de natie niet meer te vreezen zal zijn. - Het zal den lezer van dit reisverhaal misschien niet onaangenaam zijn, iets meer te vernemen van dezen menschlievenden en zich voor het algemeen welzijn geheel opofferenden man, wien men, even gelijk howard, voorzeker eerst na zijnen dood (welken de Hemel nog vele jaren, tot zegen van de ongelukkigen in Nederland, verhoede!) naar waarde zal schatten. Deze bijzonderheden zijn mij door een' mijner bloedverwanten medegedeeld, die den Generaal vele jaren in de Oostindiën in zijn openbaar en huisselijk leven naauwkeurig heeft gekend en gadegeslagen. - Johannes van den
bosch is de zoon van een' Geneesheer op een dorp, nabij Bommel in Gelderland gelegen. Reeds vroeg hield zijn vlugge geest zich bezig met wiskunstige berekeningen. Nog zeer jong zijnde, ging hij als Luitenant der Genie naar de Oostindiën. Hier gedroeg hij zich zoo wèl, dat hij tot Kolonel werd bevorderd; doch, door zich al te vrijmoedig uit te laten over de willekeurige handelingen van onzen toenmaligen Gouverneur-Generaal aldaar, den Maarschalk daendels, haalde hij zich de ongenade diens mans op den hals, en ontving bevel, om binnen zeer korten tijd Java te verla- | |
| |
ten, hetgeen hij dan ook, niet zonder aanmerkelijke schade aan zijne bezittingen, bewerkstelligde. In het vaderland teruggekeerd, vatte hij tegen de Franschen, onder wier juk wij toen zuchtten, een' geweldigen afkeer op, zoodat hij zich dadelijk bij de omwenteling vrijwillig aanbood, om het bevel te voeren over het beleg van Naarden, waarvan hij zich uitnemend heeft gekweten. Hierna werd hij belast met het overzenden van troepen naar de Oostindiën, en bedacht de voor het Gouvernement zoo voordeelige wijze van de soldaten door koopvaardijschippers derwaarts te zenden, terwijl hun ginds de vracht in koffij betaald werd Voor zijne diensten werd hij dan ook tot Generaal-Majoor en Ridder der Willemsorde van de derde klasse bevorderd. - Reeds lang had het verbazend aantal onzer armen en hun deerniswaardig lot zijn menschlievend hart getroffen, en was hij bedacht op een middel, om dezelve uit de laagte, waarin zij gezonken waren, te verheffen, en hen in nuttige burgers der maatschappij te herscheppen. Geen der in groot aantal in druk verschenen plans van werkhuizen enz. scheen hem voldoende toe; en, verder over dit punt nadenkende, herinnerde hij zich, hoe hij in de Oostindiën een groot stuk woesten grond
alleen door verarmde huisgezinnen had doen ontginnen en bebouwen, en hoe zulks eindelijk eene groote winst had opgeleverd; en ziedaar, eensklaps was het ontwerp gesmeed: onze armen moesten op de talrijke heiden, welke bijna een derde gedeelte van ons vaderland beslaan, overgebragt worden, als het éénige middel, om duurzaam in hun onderhoud te voorzien. Gezegende inval, die thans bijna 4000 menschen aan armoede of schandelijke bedelarij heeft onttrokken! - Het had nog al eenige moeite in, om twaalf mannen van naam bij elkander te krijgen, die zich wilden verledigen tot het uitmaken der Commissie van Weldadigheid. Met nog grootere moeite kwam er eene permanente Commissie tot stand, waarin de edele faber van riemsdijk zich zoo uitermate verdienstelijk maakt. Zulks gelukte evenwel, en vele onder onze landgenooten gaven gaarne hunne zeeuwen tot verwezenlijking van het ontwerp, en dus tot stichting der eerste kolonie. Hier was van den bosch, van het aanbreken des dageraads tot laat in den avond, nu bij 't bebouwen der heide, waar hij zelf handen aan 't werk sloeg, dan weder bij de metselaars en timmerlieden, welke de huizen bouwden, tegenwoordig; terwijl hij op alles een waakzaam oog hield, en voor de belangen der
| |
| |
Maatschappij van Weldadigheid zorgde. Men zoude denken, dat, na zulke vermoeijende werkzaamheden, gedurende den ganschen dag, de edele man zich ten minste de hoogstnoodige nachtrust zoude vergund hebben; maar veelal bragt hij den halven nacht met schrijven door, daar de correspondentie der Maatschappij in den beginne ook grootendeels voor zijne rekening kwam. Zijne opofferingen strekten zich zelfs zoo verre uit, dat hij de niet onaanzienlijke reiskosten van en naar de kolonie altijd voor zijne rekening nam, en niet wilde, dat die ten laste der Maatschappij zouden komen. Niettegenstaande dit alles, worden er onder ons, Nedèrlanders, nog lieden gevonden, die de verfoeijelijke onwaarheid durven verspreiden, en onkundigen genoeg, die dezelve gelooven, dat van den bosch en de braven, welke met hem aan het hoofd der koloniën en der Maatschappij staan, aanzienlijke bezoldigingen trekken, en, gelijk men spreekt, hunne beurs maken!... De twee hoogste traktementen, welke door de Maatschappij van Weldadigheid betaald worden, zijn, het eene van f 2500 aan den Kapitein w. visser, Directeur, die zijne bezoldiging bij het leger daarvoor verloren heeft, en een van f 2000 aan den Heer w.a. ockerse, tweeden Secretaris der Maatschappij in 's Hage, wiens traktement bijna geheel door de opbrengst van het tijdschrift de Star wordt goedgemaakt. Doch door alle deze uitweidingen, welke mij de zucht voor waarheid en regt deden maken, en om diegenen onder onze natie, welke dit mogten lezen, en nog niet genoeg met de Maatschappij van Weldadigheid bekend zijn, in te lichten, ben ik van het verhaal mijner reis afgedwaald. - Ik bragt den nacht in het nieuwgebouwde logement te Frederiksoord in eene goede kamer en op een zacht bed verkwikkelijk door, nadat ik alvorens rijtuig besteld had, om mij den volgenden
morgen naar de Ommerschans te brengen. Vroeg opgestaan zijnde, doorbladerde ik het boek, waarin vreemdelingen verzocht worden hunne aanmerkingen op de inrigting enz. der koloniën mede te deelen; ik vond er geene van eenig aanbelang, (aan laffe scherts van eenige ongevoelige wezens, den naam van menschen schier onwaardig, ontbrak het niet) maar zoo veel te meer blijken van goedkeuring, en onder deze sommige fraaije versjes. Met genoegen zag ik ook in dit boek de namen der twee Leidsche studenten, welke hunne medebroeders bij de Subcommissie der Maatschappij te Lei- | |
| |
den vertegenwoordigen. Het strekt inderdaad tot groote eer der studerende jeugd te Leiden, dat meer dan 100 hunner het lidmaatschap der edelste Maatschappij, welke ooit bestond, hebben aanvaard. Mogt het voorbeeld, door deze gegeven, op alle onze Hoogescholen algemeene navolging vinden! - Daar mijn rijtuig voor stond, begaf ik mij dadelijk in hetzelve, en reed, langs de huizen en gronden van kolonie No. 1, naar Wapserveen, een weinigbeduidend gehucht; van daar naar Havelte, bij welk dorp wij eenige groote steenen of zoogenaamde Hunnebedden in de heide zagen liggen. Na een' geruimen tijd door woeste heide gereden te hebben, welke het te wenschen ware, dat het eigendom der Maatschappij van Weldadigheid was, kwamen wij aan het zoo bijzonder nuttige kanaal, 't welk in 1769 van Meppel naar Assen gegraven is, en een groot gedeelte van Drenthe doorloopt. Ik vernam, dat, sedert het aanleggen van dit kanaal, zeer vele landen bebouwd zijn geworden, welke te voren altijd woest hadden gelegen. Zulks is er een natuurlijk gevolg van; en het ware dus ook in dit opzigt te wenschen, dat de Maatschappij van Weldadigheid meer algemeen door de natie ondersteund werd, ten einde zij in staat gesteld mogt worden,
meer en grootere kanalen dan tot dusverre te doen graven. - Onder het, voor iemand, die een' geruimen tijd door heide gereden heeft, zoo vrolijk gezigt van stroomend water, reden wij langs het kanaal, en, hetzelve verlaten hebbende, kwamen wij spoedig te Meppel, eene vrolijke, welvarende plaats, welke ik nu voor de tweede maal bezocht. Na ons daar ververscht te hebben, vervolgden wij onzen weg langs de Hoogeveensche vaart, een kanaal, dat tusschen Hoogeveen en Meppel is gegraven, voornamelijk om den turf zoo veel te beter te kunnen afvoeren. Wij ontmoetten eene menigte boeren, die de produkten van hun land en vee te Meppel gingen ter markt brengen; zij zagen er allen welvarend uit. Het kanaal verlatende, hielden wij regts, en kwamen vervolgens aan het lange vlek, de Wijk genaamd, dat gedeeltelijk in Drenthe, gedeeltelijk in Overijssel ligt. De weg was meestal zeer zandig, doch fraai belommerd, en dus niet onaangenaam. Na eenige uren gereden te hebben, gedurende welke wij onafzienlijke streken heide ontmoetten en ook sommige stukken daarvan doorreden, kwamen wij te Avereest, een dorp niet verre van de Ommerschans gelegen, en welks Predikant aldaar den Godsdienst aan de Hervormde
| |
| |
bedelaars verkondigt. Er verliep nog eenige tijd, vóór wij de Ommerschans bereikten, of eigenlijk de herberg van krusinga, niet ver van dezelve aan de Dedemsvaart gelegen, waar wij afstapten, en dadelijk de 5de kolonie, rondom de schans gesticht, gingen bezigtigen. De Ommerschans was sedert den jare 1672, wanneer zij het laatst tegen den Bisschop van Munster diende, door 's lands regering bijna verlaten, en bevond zich in een' zeer vervallen toestand. Zij trok de aandacht der Maatschappij van Weldadigheid, als zijnde, wegens de onmetelijke heidevelden en veenlanden, waarmede zij omringd was, uitnemend geschikt tot eene stichting voor bedelaars, in den smaak van de vrije koloniën der Maatschappij. Men onderhandelde met het Gouvernement, en de Koning stond weldadig het vruchtgebruik der schans aan de Maatschappij af. Deze kocht eenige honderden morgens heide en hoogen veengrond, welke rondom lagen, en liet een groot gebouw van een morgen oppervlakte, geschikt om 1000 bedelaars te ontvangen, op de schans oprigten. Men bouwde tevens voorloopig buiten dezelve zes groote boerenwoningen, en zonderde voor elke derzelve 42 morgens af; terwijl die kolonisten uit No. 1, welke door een braaf gedrag en groote kunde in den akkerbouw uitmuntten, op dezelve als huurders geplaatst werden. De bedelaars nu werken bij deze kolonisten, in grooten getale, in daghuur, terwijl deze laatsten alleen het toezigt behoeven uit te oefenen. Onder geleide van een' dezer mannen, zijnde molenaar, van Haarlem, ging ik de schans en het groote gebouw op dezelve bezigtigen; het bevatte tegenwoordig 900 bedelaars, uit bijna alle gewesten van ons koningrijk bijeengebragt. De meeste mans, en ook vele vrouwen, waren buiten op het veld werkzaam, meestal aan het ontginnen der heide of het afsteken van hoogen turf; enkele mans waren op de ruime
binnenplaats bezig met klompenmaken en houtzagen. De meesten, welke ik ondervroeg, waren tevreden met hun lot, maar verlangden toch zeer om in vrijheid te zijn. Nu, wie is in de gewone maatschappij ook vrijer dan een bedelaar! Doch lui te leven, gaat hier zoo gemakkelijk niet. Vooreerst moeten zij hunne voeding en kleeding verdienen, en wanneer zij dan nog f 25 hebben overgewonnen, worden zij voorgedragen om in vrijheid gelaten te worden. Ik vond meer algemeene tevredenheid bij degenen, die op 't veld werkten, dan bij die, welke in huis waren. Deze laatsten
| |
| |
hadden allerlei soort van klagten, waarvan ik de meeste zeer ongegrond bevond. Ik sprak den vriendelijken Directeur hierover, en vernam, dat het meest luije of ziekelijke en zwakke menschen waren. Indien ik nu de velden niet had rondgewandeld, of den Directeur niet had gesproken, zoude ik misschien door die enkele luije schepsels een minder goed denkbeeld omtrent deze voortreffelijke stichting hebben opgevat. Eenige jaren geleden bezocht ik het bedelaarshuis te Hoorn, waar het onderhoud van ieder bedelaar aan 's lands regering of aan de stedelijke besturen 's jaars f 150 kost. De menschen zagen er bleek en naar uit, en benadeelden door hun huiszittend werk niet alleen hunne gezondheid, maar ook de bestaande fabrijken. Hier, daarentegen, zagen de honderden, die ik op 't veld aan 't werk bezig vond, er zoo gezond mogelijk uit. Zij kosten 's jaars f 35 aan hunne zenders, en verrijken het vaderland met honderden morgens welige korenakkers, boekweitvelden, enz. welke zij uit de dorre heide scheppen. Ieder edelaardig mensch, die deze waarachtige daadzaken leest, zal zich met mij bedroeven over de tegenkantingen, welke de Maatschappij van Weldadigheid van wege het bestuur van het bedelaarshuis te Hoorn heeft moeten ondervinden, en zijnen wensch bij den mijnen voegen, dat Z.M. de Koning, zoo veel mogelijk, ons armenwezen onder het opperbeheer der edele Maatschappij brenge. - De Ommerschans zoude voorzeker zulk een groot aantal bedelaars niet kunnen bevatten, indien men niet de verstandige inrigting gemaakt had van deze des nachts in hangmatten te laten slapen, welke, des morgens naar den zolder opgehaald, de zalen ruim laten voor het werk van den dag. Men was druk bezig met het bouwen van werkloodsen op de groote binnenplaats, gelijk mede, op een der bastions, van eene ziekenzaal en eene school, ten einde de zalen, die daartoe thans in het hoofdgebouw gebezigd worden, te
kunnen ontruimen. Wanneer dit werk gereed is, zal men nog 200 bedelaars meer, en dus in 't geheel 1200, kunnen huisvesten. - Ik heb reeds verhaald, hoe ik de menschen op mijne wandeling rondom de Ommerschans heb aangetroffen, maar nog niet van het gewas gesproken. Alles stond hier even schoon, vlas, aardappelen, rogge en boekweit, en dit alles was slechts twee jaren geleden woeste grond! Ik was even zoo te moede, alsof ik mij in een betooverd land bevond. Op een der bastions staande, zag ik beneden mij de breede
| |
| |
grachten der schans; in de nabijheid, en zelfs zoo ver het gezigt zich uitstrekte, waren alle velden op het fraaist geschakeerd; hier had men het zachte groen der vlasvelden, daar de goudgele halmen der rogge, daar het zich openende wit der boekweit, ginds weder de bloeijende aardappelen. Op de bastions zelve had men eene boomkweekerij aangelegd, welke in 't vervolg alle koloniën der Maatschappij van vruchtboomen zal voorzien; ook had men eenige duizenden wilgen en linden langs de gracht geplant, óm, groot zijnde, tot klompen gebruikt te worden. Ik bezocht mede de strafkolonisten, welke gelukkig gering in aantal waren. Dit zijn de zoodanigen, welke in de vrije koloniën of zoo lui zijn, dat zij niet eens hunne voeding kunnen verdienen, of zich in andere opzigten uitermate slecht hebben gedragen. Na aldus den toestand der schans en van derzelver bewoners, zoo veel in mijn vermogen was, naauwkeurig te hebben opgenomen, liet ik inspannen, en kwam, uitermate tevreden over alles, wat ik gezien en opgemerkt had, laat in den avond in mijn logement te Frederiksoord. Ik vergunde mijzelven slechts eene korte nachtrust, en stond op, toen de klok der kolonie No. 1 de kolonisten tot het werk opriep. Deze klok is door een' Luitenant ter zee aan de Maatschappij geschonken; ik vond deszelfs naam in den rand gegoten: j.h. bagelaar aan de Maatschappij van Weldadigheid. Dergelijke geschenken zijn, naar mijn oordeel, zeer gepast, en ik geloof, dat zij der directie zeer welkom zijn. - Mijn voornemen was, om heden te voet alle de vrije koloniën te gaan doorkruisen, en, na een goed ontbijt genuttigd te hebben, begon ik met kolonie No. 1, bezocht daar de meeste huisgezinnen, de school, spinzaal, magazijn, enz. en wandelde vervolgens langs het starrebosch naar No. 2, waar ik mij niet langer dan één uur ophield, om zoo veel te meer tijd te hebben voor de jongere koloniën. Ik
kwam dan spoedig in No. 4, en kon niet nalaten nogmaals den schoonen oogst te bewonderen, welke hier de velden bedekte. Naauwkeurig bezigtigde ik de hoofdgebouwen; dezelve bestaan uit: 1. De ruime school, tevens ingerigt tot eene R.K. kerk. Deze laatste stichting is eene wezenlijke weldaad voor de R.K. kolonisten, welke anders uren ver moesten gaan, om hunnen Godsdienst waar te nemen. Zeer vele boeren uit den omtrek maken ook gebruik van deze kerk, welke hun niet weinig gemak veroorzaakt. Z.M. de Koning heeft den Kapellaan een traktement toege- | |
| |
legd, alsmede eene woning voor zijn Eerw. nabij de kerk in gereedheid doen brengen. 2. De spinzaal, ingerigt even gelijk in de andere koloniën. 3. De woning van den Onderdirecteur. 4. De algemeene weverij en verwerij der koloniën, waar het laken tot eigen gebruik vervaardigd wordt. 5. De smederij. De smid alhier vervaardigt al het in de koloniën benoodigde ijzerwerk. Verder wandelde ik langs de scheepssloot tot aan de bevorens reeds gemelde plaats, waar drie bruggen over dezelve liggen; ik sloeg den weg links in, wandelde de 4de kolonie door, bezocht vele akkers, vervolgens de 6de kolonie met derzelver velden, en kwam na verloop van eenige uren in No. 3, of Willemsoord. Ik doorkruiste deze kolonie in alle rigtingen, bezocht een aantal huizen, waarvan er hier 100 zijn, wandelde dikwijls tusschen de akkers door van de eene naar de andere wijk (alle de koloniën zijn in wijken verdeeld, meestal ieder van 24 huizen; de wijken worden bestuurd door een' wijkmeester; deze zijn meestal oude onderofficiers, eene goede inrigting onder menschen, welke vóór hunne aankomst alhier weinig aan orde gewoon waren; de nommers van huis en wijk staan op de vensters); in één woord, ik nam alles zoo naauwkeurig mogelijk op. Uitermate voldaan ging ik naar de kolonie No. 6 terug; van daar door No. 4. waar een aantal kolonisten bezig was met mergel te graven, zijnde
eene soort van vette aarde, welke op de heide gebragt en daarover sijn gemaakt wordt. Ik gebruikte mijn middagmaal (daar hier geene herberg is) met een kolonisten-huisgezin, en kon hunne spijs zeer wel nuttigen. Daarna zette ik mijne wandeling voort; en, toen ik aan de drie bruggen kwam, sloeg ik de oost-vierdeparten of het oostelijk gedeelte van kolonie No. 4 in. Na een aantal huizen voorbijgegaan te zijn, ontdekte ik de steenbakkerij, bestaande uit veldovens; de steenen, welke dezelve oplevert, zijn van eene zeer goede hoedanigheid, terwijl men er jaarlijks eenige millioenen bakt; deze worden alle ten dienste der koloniën gebruikt, hetgeen eene aanmerkelijke besparing van kosten veroorzaakt; eene menigte kolonisten was hier bezig met het vormen der steenen en het ledigen der ovens; de steenen werden door de scheepsloot naar de gronden van kolonie No. 7 gebragt, ten einde daarmede aldaar de huizen te bouwen. Zoo was ik dan na eenigen tijd de kolonie No. 4 ten einde gewandeld, en bevond mij op de gronden van No. 7. De scheepssloot was reeds tot aan
| |
| |
het eind dezer kolonie verlengd, en maakte dus de middelen van aanvoer zeer gemakkelijk. De kalk, tot den bouw der huizen alhier benoodigd, werd op de plaats zelve in veldovens gebrand, terwijl de schelpen dadelijk uit de Zuiderzee door de Linde en vervolgens door de scheepssloot aangevoerd werden. De wegen en slooten waren in deze kolonie geheel gereed; vele akkers waren reeds met boekweit bezaaid, en men zoude spoedig met den bouw van 25 huizen een begin maken; groote hoopen steen lagen op de plaatsen, voor de huizen bestemd; één huis, tot model geschikt, stond reeds; hetzelve was grooter dan in de andere koloniën, en met pannen gedekt; dit laatste bevond men verkieslijker, en op den duur goedkooper, dan daken van riet, welke ook het gevaar van brand meer te vreezen hebben. Ik bezag vervolgens het groote schapenhok, waarin des nachts eenige honderde schapen hun verblijf hebben. Deze dieren vinden des daags hun voedsel op de heide, en de mest, welke des nachts door hen gemaakt wordt, dient tot de eerste ontginning der heide. - Zoo verliet ik dan kolonie No. 7, of de laatste der tot nog toe door de Maatschappij gestichte. Nog geene volle vijf jaren is haar kolonisatiestelsel in werking, en reeds verrijst haar zevende pronkstuk op de kale, dorre heide; inderdaad voor den menschenvriend het aangenaamste schouwspel! - Van hier wandelde ik naar Doldersum, een gehucht, waar de Maatschappij eenige boerenwoningen heeft, welke bij door haar gekochten heidegrond behoorden. Zij heeft brave kolonisten als huurders op dezelve geplaatst; deze menschen brengen zeer gemakkelijk jaarlijks hunne huur op, terwijl zij tevens de nabijwonende boeren met de voortreffelijke manier van landbouw der Maatschappij bekend maken. - Ik vernam, dat men te Wateren, niet verre van Doldersum, bezig was met een gebouw op te rigten, bestemd tot een landbouwkundig Instituut in den
smaak van dat van den Heer fellenberg te Hofwijl, en ingerigt ter huisvesting van 80 kweekelingen, welke uit de meest belovende zoons van kolonisten zouden gekozen worden, en die naderhand den post van Onderdirecteur in de koloniën zouden bekleeden. Te Veenhuizen, twee uren verder en in het noorden van Drenthe bij Norg gelegen, werd een gebouw geplaatst, dat drie morgens grond, oude maat, groot is; hetzelve zal moeten dienen tot woning voor een verbazend groot aantal (2 à 3000) vondelingen, verlatene kinderen, enz. en 98 huisgezinnen van
| |
| |
kolonisten, welke deze kinderen op de velden rondom het gebouw in den landarbeid zullen onderwijzen. Welk eene onderneming! echter voor eene Maatschappij als deze niet te groot of uitgebreid. - Van Doldersum wandelde ik vervolgens door de welige korenakkers van daar wonende boeren naar Vledder. In dit dorp gaan de Protestantsche kolonisten van de koloniën 1, 2 en 4 ter kerke. Dit laatste gebouw was ten tijde van de stichting der eerste kolonie geheel onbruikbaar, zoodat men de godsdienstige bijeenkomsten in het schoolhuis moest houden. De Maatschappij sloot eene overeenkomst met de gemeente van Vledder, volgens welke de eerste de kerk zoude herstellen, en de laatste daarvoor eene aanzienlijke uitgestrektheid heide zoude afstaan, waarop dan ook de kolonie No. 2 gedeeltelijk is gesticht. - Van Vledder wandelde ik, langs de kolonie No. 1, naar het logement, en, na daar eenigen tijd gezeten te hebben, gevoelde ik eerst aan mijne voeten, welk een' geduchten marsch ik heden had afgelegd. - Den volgenden morgen bezocht ik het nabij mijn logement gelegen groot koloniaal magazijn van kleedingstukken enz., het bureau, de groote bakkerij der koloniën enz., begaf mij vervolgens naar Steenwijk, en vertrok van daar over Blokzijl naar Amsterdam. Gedurende de zeereis, welke 27 uren duurde, had ik niet weinig aanleiding om hartelijk te verlangen, dat op de Zuiderzee toch ook eene of meer stoombooten mogten varen, zoo om redenen van algemeen nut, als opdat de genoegens van een anders zoo aangenaam reisje niet door het sukkelen op zee zouden vergald worden. - - Zoo heb ik dan, Landgenooten! u mijn togtje naar en door de koloniën der Maatschappij van Weldadigheid verhaald. Hetzelve tot eigen genoegen en herinnering op het papier gesteld hebbende, zoude het nimmer door den druk algemeen zijn gemaakt, indien ik
niet bij sommigen uwer de zonderlingste denkbeelden (om niets anders te zeggen) omtrent de inrigting, doel en middelen dezer Maatschappij hadde opgemerkt, welke ik mij ten pligt rekende, zoo veel mogelijk, weg te nemen. Ik heb in alles, naar mijn beste weten, der waarheid hulde gedaan. Indien gij nu van het nut der Maatschappij van Weldadigheid overtuigd zijt, onttrekt u dan niet langer aan het lidmaatschap derzelve; en gij, die meer dan eenen enkelen Zeeuwschen rijksdaalder voor de edelste zaak over hebt, zendt uwe giften aan de permanente Commissie in 's Hage, of aan den Secretaris der plaatselijke Subcommissie,
| |
| |
hoedanige er in elke stad gevonden wordt. Naar mate de natie meer geeft, kan de Maatschappij meerdere armen, weezen enz. koloniseren. Mogt dan eens de dag aanbreken, waarop ieder Nederlander, die 's jaars 52 stuivers of meer van zijne inkomsten kan missen, dezelve op het altaar der menschenliefde kwame offeren! |
|