en, naardien de gekrenkte geestvermogens van genoemden persoon met geene geweldige vlagen gepaard gingen, besloot de opziener, zijnen patiënt zonder eenige dwangmiddelen naar de plaats zijner bestemming te geleiden, en bragt hem, onder voorwendsel van een pleiziertogtje, ook gelukkig te Lankaster. Intusschen had de waanzinnige, omtrent de ware bedoeling zijns geleiders, eenigen argwaan opgevat, en was diensvolgens op zijne hoede. Te Lankaster aankomende, was het te laat, om nog dien zelfden avond naar het gesticht te gaan, en begaven zich de reizigers alzoo, voor dien nacht, naar eene herberg. Waarschijnlijk bragt de patiënt denzelven in stille slapeloosheid door; immers reeds in den vroegen morgenstond stelde hij zijn heimelijk ontworpen plan te werk: hij stond, namelijk, stil op, doorzocht de zakken zijns geleiders, en - vond het formelijk bevelschrift tot zijne opname in het genoemde huis. Terstond kleedde hij zich, stak den brief in zijn' zak, en ijlde naar het gesticht, waar hij den Directeur liet wekken, en hem zeide, dat hij in de herberg een' krankzinnige had, dien hij gaarne zonder veel omslag wilde overbrengen, en hem diensvolgens, in den loop van den voormiddag, als deed hij met hem eene wandeling, in des Directeurs handen zoude overleveren. Het zou echter, voegde hij daar nevens, welligt noodzakelijk zijn, hem vooreerst te knevelen en het hoofd kaal te scheren, dewijl hij wel eens wat wild was, en thans vooral geweldigen weêrstand zou bieden, dewijl hij zich gedurende de reis vast in het hoofd gezet had, dat hij zelf de geleider was, die hem (den spreker) als een' krankzinnige naar het Gekkenhuis moest overbrengen. - Dit alles scheen zeer waarschijnlijk: de Directeur las den brief, die, natuurlijk, geen signalement behelsde; en daar de patiënt, wiens gansche ziel op dit ééne punt werkzaam was, zichzelven niet verried, wekte zulks bij hem geene achterdocht, en hij
nam terstond de noodige maatregelen, om zijnen nieuwen gast, naar de bekomene aanwijzingen, te ontvangen. - De krankzinnige, in de herberg teruggekeerd, wekte zijnen argeloozen geleider tot het ontbijt, waarbij hij hem zeide, dat hij alreeds eene groote wandeling had gedaan. ‘Waarlijk?’ hernam deze: ‘dat spijt mij; ik wilde gaarne met u uitgegaan zijn.’ - ‘Nu, dat kan nog geschieden; ik ben in 't geheel niet moê.’ - Weldra waren zij op de been, en het ging, zoo als de patiënt verwacht had, regt op het Gekkenhuis aan. ‘Welk een schoon