Zeldzaam voorbeeld van langen slaap.
(Volgens c.f. john. Wiener Zeitschrift, Junij 1823.)
Den 13 April 1802 begaf zich andreas herzeg, een tamelijk welgestelde boer uit het dorp Uhorska, in het Neograder Comitaat in Hongarije, met het krieken van den dag op weg naar een ander dorp, om planken in te koopen. Op den terugweg ging hij op den middag bij zijnen broeder te Bereesno aan, om hem over zekere aangelegenheid te spreken. Van daar zijnen weg, die over eenen berg ging, huiswaarts voortzettende, overviel hem een dikke mist, verzeld van sneeuwjagt, voor welke hij in eene rotsspleet, waarin voor omtrent drie personen ruimte was, school. Hier beving hem een slaap, die tot den 8 Augustus, en dus volle zestien weken, onafgebroken duurde, zonder dat herzeg in dezen ganschen tijd eenige hoegenaamde spijze had genoten. Bij zijn ontwaken vond hij zich zeer mat en krachteloos, en de kleederen waren aan de zijde, op welke hij gelegen had, verrot. Met moeite sleepte hij zich, als 't ware, naar huis, waar men hem natuurlijk voor verongelukt hield, en, in het eerste oogenblik, niet wilde opnemen. Tot den achtsten dag na zijne wederkomst konde hij, van wege pijnen in de onderkaak, den mond niet openen, en slechts eenig vocht tot voeding gebruiken. Vervolgens sliep hij andermaal drie dagen achtereen, en ontwaakte van zelve, nadat in het hoofd zich eene verzwering had geopend, waarvan de etter uit beide ooren zich in overvloed ontlastte. Thans was zijne krankheid geweken, en de man herhaalde zich zigtbaar, zoodat hij tot vorige krachten kwam. Hij leeft nog, in volkomenen welstand. - De echtheid van dit zeldzaam geval is door geregtelijke bewijsstukken volkomen gestaafd en voor de vergetelheid bewaard.