Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 690]
| |
die van den geest van opstand, waarmede de zwarten en gekleurden in de Westindiën thans bezield zijn, wilde gebruik maken, om aldaar eene omwenteling te bewerken, zal voorzeker ten uwent veel geruchts gemaakt hebben. Ik zal u kortelijk mededeelen, wat van deze zaak waarheid is. Op den 20 Sept. 1822 arriveerde alhier, onder Nederlandsche vlag, eene Brik, genaamd Henri, aan boord hebbende 68 passagiers, en komende, gelijk voorgegeven werd, van St. Eusiatius. Dit vaartuig kwam ons echter terstond zeer verdacht voor, omdat deszelfs passagiers uit Fransche, Duitsche en Amerikaansche Officieren en eenige Kadetten bestonden; welke laatsten, gelijk men vernam, uit eene Artillerijschool in Noord-Amerika gedeserteerd waren. Eenigen dezer bende waren gewond, ten gevolge van eenen twist, welke aan boord tusschen de Noord-Amerikanen tegen de Franschen en andere vreemdelingen had plaats gehad, en tot een klein gevecht was overgeslagen. De tweedragt onder hen scheen in deze haven voort te duren. Men beschuldigde den Kapitein van het vaartuig, dat hij zonder reden dezelve was binnengeloopen, en dat hij voornemens was, de Brik hier te zijnen voordeele te verkoopen; en men vond het daarom noodig, hem het kommando van dezelve te ontnemen. Intusschen wist deze den Fiscaal eene Proclamatie in handen te spelen, waaruit bleek, dat de passagiers van genoemde Brik, welke gezegd werd tot een Eskader van zes vaartuigen te behooren, te zamen aan boord hebbende 600 man, niets minder ten doel hadden, dan zich meester van het Spaansche Eiland Portorico te maken, en daar de nieuwe Republiek Bojica te stichten. Men onderzocht nu naauwkeuriger de papieren van het vaartuig, en bevond, dat dezelve valsch, en de naamteekeningen van den Heer a. de veer, Gouverneur van St. Eustatius, en van andere Ambtenaren aldaar nagemaakt waren. De Fiscaal alhier haalde nu terstond het vaartuig aan, en nam den Chef der Expeditie in verzekerde bewaring. Het hoofd dezer onderneming, noemende zich in zijne Proclamatiën, die hij eigenhandig onderteekend had, Opperbevelhebber van het Leger en President van de Republiek Bojica, was een zekere ducoudray holstein, en op ons Eiland zeer wel bekend, daar hij gedurende ruim twee jaren hier gewoond en lessen in de muzijk gegeven had. Hij is van Duitsche afkomst, maar langen tijd in Franschen dienst | |
[pagina 691]
| |
geweest, en heeft, als Chef d' Escadron, den oorlog in Spanje bijgewoond, waar hij gevangen genomen en naar Cadix gevoerd werd. Door de Agenten van Zuid-Amerika liet hij zich overhalen, om zich bij den standaard der Onafhankelijken te voegen, en vertrok naar Mexico, waar hij slechts korten tijd vertoefde, en zich naar Noord-Amerika begaf. Andermaal trad hij in dienst der Independenten, en wel als Generaal-Majoor onder bolivar, in welke hoedanigheid hij Kommandant van Boca-chica geweest is; maar, ontevreden over het slecht bestuur en de onkundige handelwijze van den Generaal bolivar, nam hij zijn afscheid uit Columbiaanschen dienst, en zette zich, als Muzijkmeester, eerst te Carthagena, daarna te Port-au-Prince, op Haïti, neder. Zijn rustelooze geest bragt hem spoedig op Curaçao, waar hij twee jaren geleefd heeft van het geven van lessen op de sortepiano en in de Spaansche taal, zich altijd bezig houdende met het maken van plannen in de toekomst, ofschoon hij reeds 64 jaren telde, en voegende bij eenige talenten, die hij aan eene beschaafde opvoeding en verkeering te danken had, veel grootspraak en snorkerij. In het begin dezes jaars vertrok hij naar St. Thomas, voorgevende het zwerven moede te zijn, en zich naar zijne familie in het Holsteinsche te begeven. Ook had hij, gedurende zijn verblijf alhier, een werk geschreven over den tegenwoordigen oorlog in Zuid-Amerika, hetwelk, zoo wel wegens taal en stijl als belangrijkheid, naar het oordeel van deskundigen, vele verdiensten had. Hij hoopte dit in Europa in druk uit te geven, en er schatten door te verkrijgen. Te St. Thomas vereenigde hij zich spoedig met den Heer vogel, die als Koopman vele jaren in de Westindiën verkeerd had, om naar Noord-Amerika te gaan en eene Expeditie tegen Portorico uit te rusten, en vond daar, voornamelijk te Philadelphia en Baltimore, vele medestanders, die hem van alle krijgsnoodwendigheden, als 700 geweren, 2 veldstukken, sabels, pistolen, kruid, enz. (welke uitrusting op 200,000 daalders geschat wordt) tot deze onderneming voorzagen, onder belofte van deze waarde in Portoricosche producten terug te zenden. De eerste bestemming dezer Expeditie was naar het bovenwindsch Eiland St. Bartholomeus, waar zich alle schavuiten zouden vereenigen, om, zonder eenige wettigheid, zonder eenig gezag, alleen op zichzelve, dit voor de rust der Maatschappijen en | |
[pagina 692]
| |
voor de veiligheid der Westindiën zoo schadelijk plan te volvoeren. Van andere vaartuigen, tot dit Expeditie-eskader behoorende, hebben wij niets vernomen. Alleen is er, gelijktijdig met genoemd vaartuig, nog eene andere Brik binnen deze haven gekomen met Noord-Amerikaansche vlag en papieren, geladen met ammunitie en wapenen, welke, gevaar bemerkende, een paar dagen daarna weder vertrokken is. Ook zijn er van tijd tot tijd, op andere Amerikaansche vaartuigen, verscheidene passagiers, tot deze Expeditie behoorende, alhier aangekomen; maar, het ongelukkig lot, der Brik Henri en derzelver passagiers, die de hoofden van den staat en het leger der nieuwe Republiek moesten uitmaken, vernemende, spoedig weder vertrokken. De passagiers van genoemde Brik hebben, na door den Raad van Justitie alhier verhoord te zijn, vrijheid gekregen om te vertrekken; alleen zijn de hoofden dezer onderneming, bestaande, behalve den Heer ducoudray, uit bovengenoemden Heer vogel, bestemd om de waardigheid van Intendant in de Republiek Bojica te bekleeden, en den Staatsecretaris ervin, een Noord-Amerikaan, die zich uit de geregtelijke verhooren als een schrander man heeft doen kennen, en te voren schrijver van een periodiek werk in Noord-Amerika geweest is, in verzekerde bewaring gehouden. Wat er van deze drie personen worden zal, is alsnog onbekend. Intusschen is de Brik Henri, ook genaamd de Eendragt, met derzelver lading, publiek verkocht, en degenen, die op de revenuen daarvan vermeenen regt te hebben, gedagvaard. Wat nu van deze onderneming zou geworden zijn, indien dezelve hier niet gelukkig verijdeld ware geworden, is moeijelijk te beslissen. Het hoopje volks, dat dit waagstuk ondernam, was wel klein, en daarenboven nog verdeeld; ook had de Gouverneur van Portorico, door den Spaanschen Ambassadeur in Noord-Amerika, reeds kennis van deze ondêrneming, en alles in gereedheid gebragt tot hunne ontvangst. Doch wie kent Portorico niet, als een groot, vruchtbaar en zeer bergachtig Eiland, van waar zulk een hoop onheilstichters, zich ééns genesteld hebbende, moeijelijk te verdrijven zou geweest zijn, en voorzeker uit de groote Neger-bevolking van dit Eiland een' magtigen onderstand verkregen hebben. Daarenboven kennen wij nog niet de geheele uitgestrektheid van dit plan, dat met den fraaijen naam van bevrijding van | |
[pagina 693]
| |
Portorico bestempeld wordt; want, hoewel er in de papieren van de hoofden der Expeditie, zoo ver men weet, niets aangaande eene zamenzwering op Portorico zelve gevonden is, zoo is het echter eene daadzaak, dat de Gouverneur van dat Eiland, de Generaal latorre, dien wij, uit zijn bevelhebberschap op de vaste kust, als een der zachtmoedigste en menschelijkste Generaals kennen, die de Spanjaarden in dienst hebben, verscheidene personen heeft doen ter dood brengen, als overtuigd van met de bewuste Expeditie in verbindtenis te staan, waaronder zich zelfs een der aanzienlijkste ingezetenen, genaamd dubois, bevond. De geest der Spaansche Creolen (blanke afstammelingen van Europeanen) hebben wij te zeer leeren kennen, zoo wel op de vaste kust, als op het Spaansch gedeelte van St. Domingo, op welke laatste plaats zij zich, zonder eenigen bijstand van buiten, onafhankelijk maakten, om niet te gelooven, dat velen hunner van de eerste gelegenheid, om zich van Spanje onafhankelijk te maken, zouden gebruik gemaakt hebben. En welk eene ondersteuning verkrijgt niet doorgaans zulk eene onderneming, als de eerste beginselen, hoe gering en nietsbeduidend ook, slechts gelukt zijn! Van alle kanten, zoo wel van Noord-Amerika als van de omliggende Eilanden, zou het voorzeker naar het schoone, vruchtbare en op de andere Westindische Eilanden zoo zeer geprezene Portorico toegevloeid zijn. Men weet reeds, en wel op vrij goede gronden, dat, op het Eiland Haïti, 800 Negers gereed waren, om, op de eerste tijding van de landing der Expeditie, zich bij dezelve te voegen. Doch, wat hiervan ook zij, zoo veel is zeker, dat de beide eerstgenoemde Opperhoofden der Expeditie, die langen tijd op Haïti gewoond hebben, niets verzuimd zullen hebben, om hunne bekenden aldaar op te wekken ter bevordering dezer onderneming; gelijk zulks de Heer ducoudray op ons Eiland gedaan heeft, zoo als gebleken is uit kopijen van brieven, bij hem gevonden, waarin hij verscheidene zijner voormalige kennissen uitnoodigde, om volk van hier derwaarts te zenden, en zelve hem daar te volgen; welke zaak terstond door de Regering alhier onderzocht, doch geenszins van de zijde der ingezetenen strafbaar bevonden is. Ook is het nagenoeg bewezen, dat het Gouvernement dezer Neger-kolonie van deze onderneming kennis droeg, en dezelve zou ondersteund hebben; een bewijs te meer van de gegrondheid der vrees, | |
[pagina 694]
| |
welke het bestaan dezer Neger-kolonie aan de geheele Westindiën veroorzaakt, althans nu, daar de President dezer zwarte Republiek, door het in bezit nemen van Spaansch St. Domingo, zijne zucht, om veroveringen te maken, aan den dag gelegd heeft. Om verder te gaan, zoo hadden de ondernemers dezes aanvals op Portorico van het Moederland niets te duchten; want dit heeft in zoo vele jaren niet de minste ondersteuning kunnen geven aan de zoo veel belangrijker vaste kust, welke, nog op dit oogenblik, met 2 of 3000 man Spanjaarden, met een' goeden geest bezield en welgewapend en onderhouden, weder, voor eenigen tijd, voor het Moederland te herwinnen was; welken schok de in Europa veel geruchts makende, doch krachtelooze en slecht geadministreerde Republiek Columbia niet zou kunnen wederstaan. Uit dit alles, geloof ik, blijkt, dat er van deze Expeditie voor het behoud van Portorico veel te vreezen was. En nu heb ik nog niet eens gesproken van de krachtdadige hulp, welke deze Expeditie van de Engelschen te wachten had, die (uit zulke edele, menschlievende beginselen!!) elk vrijheid en onafhankelijkheid zoekend volk, dat zich van het juk der overheersching zoekt te ontslaan, ondersteunen; gelijk zulks gebleken is uit verscheidene Expeditiën, die openlijk in Engeland zijn uitgerust, om de Spaansche Zuid-Amerikaansche provinciën onafhankelijk van het Moederland te maken; terwijl die zelfde Britten, hoewel zij de Engelsche, Iersche en Hanoveraansche legioenen, die naar Zuid-Amerika vertrokken zijn, door gebrek, ziekte en eene ondankbare behandeling, welke zij, met alle andere vreemdelingen, van de trotsche Spaansche Creolen, die hun bestaan aan dezen te danken hebben, moesten ondergaan, hebben zien wegsmelten, echter nog in hunne onbaatzuchtige oogmerken blijven volharden, de Independenten van Zuid-Amerika met alles ondersteunende. Voorzeker! van de Engelschen had deze onderneming op Portorico alle mogelijke ondersteuning te hopen gehad, en vele duizenden ponden sterling waren, misschien slechts alleen om een gering handelscontract, ter beschikking der Bojicanen geweest. Wij wenschen intusschen ons kleine Eiland en alle andere Koloniën in de Westindiën, die belang in hare veiligheid en rust stellen, van harte geluk met het mislukken dezer onderneming, en wij hopen in lange van geene Expeditien te hooren tegen Spaansche Koloniën, | |
[pagina 695]
| |
die, van wege den zwakken toestand van het Moederland, werks genoeg hebben om zich staande te houdenGa naar voetnoot(*). |
|