| |
| |
| |
Waarneming van een scrophuleus ontaard kniegewricht, en de afzetting van hetzelve.
Door H.J. Logger, Med. Chir. Doctor, Obstetricator, Lid van het Amsterdamsch Heclkundig en het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, Stads Heelmeester te Leyden.
Cornelis de winter, oud bijna 16 jaren, van zeer behoeftige ouders geboren, klein van gestalte, arm aan bloed, en van eene zeer scrophuleuze gesteldheid, had reeds meermalen, zonder blijkbare oorzaak, aan eene weeke, ligt pijnlijke zwelling, met gedeeltelijk onvermogen tot beweging, aan het linker kniegewricht gesukkeld; hetgeen men echter, vooral in het stedelijk Ziekenhuis, (van den 27 Jan. tot den 5 Mei 1821) door eene doelmatige behandeling, zoo wel genees- als heelkundig, en eene meer geschikte voeding overwonnen, of liever in zoo verre gestuit had, dat de zwelling en pijnlijkheid bijna geheel verdwenen, het lid meer bewegelijk werd, en de arme jongen zijn gering handwerk voortzetten kon.
Wat ons in dit geval, zoo als in andere, uitwendig het meest voldeed, was het bedekken van geheel het gewricht door gehekeld vlas, met colophonium bestrooid, en daarna rijkelijk met spiritus vini bevochtigd. Veel minder nut zagen wij van het zeewater, zoo uit- als inwendig, vesicatoria, verschillende cataplasmata, het unguentum Neapolitanum, of de volgende fotus:
℞ Merc. Sublim. corros.
Virid. Aeris āa gr. x.
Sacchar. Saturn. Ʒj.
Aq. pur. Ʒxij.
M.D.
in andere gevallen niet te verwerpen, vaak integendeel van een buitengemeen nut.
| |
| |
Spoedig echter (den 18 Maart 1822) moest de lijder andermaal zijne toevlugt tot ons nemen; want de zwelling was weder toegenomen, aanmerkelijker geworden dan dezelve ooit te voren geweest was, en pijnlijker, vooral bij aanraking, des nachts, en bij beweging; het gewricht was veel stijver en eenigzins gebogen, en ook de gewrichtshoofden waren in de zwelling deelende, hetgeen ik bij vorige onderzoekingen nimmer nog had kunnen waarnemen. Terwijl bovengenoemde toevallen en verschijnselen, namelijk de pijn, zwelling, gebogen stand, en onvermogen tot beweging, meer en meer toenamen, werd ook de lijder spoedig lusteloos, viel af, begon er bleek uit te zien, verloor den eetlust, regelmatigen slaap, en kreeg koorts. Aan het zieke gewricht ontstond eene eerst twijfelachtige, spoedig echter zeer duidelijke vochtgolving; de beenderen werden meer en meer uit derzelver natuurlijk verband gebragt, en lieten eindelijk geenerlei beweging van het gewricht toe. Het ziekelijk afgescheiden en tusschen de gewrichtsdeelen opgehoopte vocht ontlastte zich door 3 à 4 fistuleuze openingen, die wel van tijd tot tijd genazen, maar ook ieder keer door nieuwe vervangen werden, en de stof was van een' zoodanig dunnen, weinig etterachtigen, scherpen en stinkenden aard, dat men gerust besluiten konde, dat en de harde en de zachte deelen onderling ziekelijk waren aangedaan, in derzelver structuur veranderd, en gedeeltelijk opgelost. Ook de hooger gelegene huid en spierdeelen aan de voorzijde der dij waren reeds verhard, en hier en daar met knobbels bezet. Hierbij namen de krachten des lijders trapswijze af, de koorts werd aanhoudend, er ontstond nachtelijk zweet, diarrhoea enz., zoodat alles ons een, met rassche schreden naderend, treurig einde van dit jeugdig lijden voorspelde, indien wij niet, na alle overige meest passende inwendige geneesmiddelen, (waaronder bijzonder het Acidum Phosphoricum) en ook uitwendige, zonder eenig noemenswaardig nut, gebezigd te hebben, tot
een groot middel onze toevlugt namen, hetwelk alleen onze reeds zoo laag gezonkene hoop kon- | |
| |
de opbeuren. Ik bedoel de afzetting van het lid; en, schoon men niet dan met schroom, uit hoofde van de groote zwakte en toenemende koorts, tot hetzelve konde overgaan, rekenden wij het echter onze pligt te zijn, niet werkeloos den lijder te zien wegsterven.
Na dus den waardigen Geneesheer c.a. sleurs, en de overige, deze kleine, maar zeer weldadige stedelijke inrigting, met zoo veel ijver en trouw bedienende Genees- en Heelkundigen, daaromtrent geraadpleegd te hebben, en allen het eenstemmig daarin met mij eens zijnde, zoo verrigtte ik de kunstbewerking, op den 29 Sept. 1822, des namiddags, omtrent 4 duim boven de knie, en wel daar ter plaatse, waar de beginnende ontaarding in de huid scheen op te houden. - Deze operatie en de gevolgen daarvan waren in allen opzigte merkwaardig.
Op de gewone verbeterde manier van afzetten, verrigtte ik hier dezelve door middel van de circulaire snede, eerst door de huid, daarna door de spieren tot op het been toe, en eindelijk de zachte deelen zoo veel mogelijk doende optrekken, ook het been hoog daar tegen aan. Vaten werden er slechts een paar gebonden, en weinig bloed verloren.
De spieren doorsnijdende, kwam een stroom van dunnen, vuilen etter van tusschen dezelven, en wel in het bijzonder van de zijde van het kniewricht af, te voorschijn; de spieren zelve waren reeds in hare structuur veranderd, als 't ware lederachtig geworden, taai bij het doorsnijden; doch ook de veerkracht der spieren en alle overige zachte deelen was daar ter plaatse geheelenal verloren gegaan, zoodat zij in denzelfden stand, waarin zij doorgesneden waren geworden, bleven hangen, hetgeen, wel is waar, groot gemak bij de binding der vaten, deze zich in het geheel niet optrekkende, gaf, maar, aan den anderen kant, het optrekken van huid en spieren buitengemeen moeijelijk maakte, en de oorzaak was, dat noch de spieren naar wensch hoog en schuins genoeg doorgesneden, noch het been hoog genoeg afgezaagd worden konde; hierdoor hingen de bekeedselen, naderhand losgelaten
| |
| |
zijnde, ongelijkhoekig neder, stekende hier en daar van tusschen de huid, spier- of peeseinden uit. Ik bragt deze laatste deelen naar binnen, voegde de slappe huid met moeite naauwkeurig aaneen, en bevestigde dezelve stevig met hechtpleisters; doch de beenstomp was en bleef niet naar eisch bedekt. Welligt had ik dit een en ander, niet veel goeds voorspellende, kunnen voorkomen, door de afzetting niet daar ter plaatse te verrigten; doch wáár had dezelve dan moeten geschieden? Nog hooger bij het heupgewricht, door de rondgaande snede, of in het heupgewricht zelf, à lambeaux? Ik geloof, dat beide wijzen van handelen veel tegen zich zouden gehad hebben; de eerste vooral door de weinige ruimte, die men alsdan voor het plaatsen van het tourniquet, het optrekken der huid enz. overhield; de tweede door de ziekelijke gesteldheid der zachte deelen, die tot lappen moesten dienen, en den meer geweldig werkenden invloed der operatie op geheel het ligchaamsgestel, het grooter gevaar van bloeding, en den in het vervolg meer hulpeloozen toestand.
Maar onze pogingen werden gezegend, en alles wendde zich ten beste. Het stervende moest slechts van het levende afgescheiden worden, opdat dit niet meer wederkeerig zoude lijden, en tot een nieuw leven zoude kunnen opgewekt worden.
Dadelijk ontstond er, na de kunstbewerking, eene algemeene verandering ten goede; de koorts verminderde trapswijze, en hield spoedig geheel op; de slaap, eetlust, opgewektheid van geest kwamen weldra terug; het geheele ligchaam nam weder in lijvigheid en in krachten toe, en ook de overgeblevene stomp was en werd zoodanig, dat wij niet dan met voldoening, op hetgeen wij den lijder hadden doen ondergaan, konden terugzien. De huid en verdere bekleedselen plakten zich, binnen weinige dagen, in zoo verre volkomen, dat er alleen weinig meer, dan het been-uiteinde breed was, open bleef, en, niettegenstaande alle aangewende moeite, vooreerst niet hechten wilde; en schoon er ook nog, behalve dit, ter zijde van het been-uiteinde, een' geruimen tijd lang, eene
| |
| |
kwade lymphatieke stof bleef uitzijpelen, en er zich naderhand eenige kleine schilfertjes van het been afscheidden, zoo werd er echter, noch algemeen, noch plaatselijk, verder iets kwaad voorspellends waargenomen; integendeel naderde de lijder zijne volkomene genezing meer en meer, en kon, als zoodanig, met eene schoon gevormde stomp, (zijnde dik, welgevuld, aan de voorzijde met het been vast vereenigd, en hebbende in het midden alleen een dwars loopend lidteeken, als van eene messnede ter lengte van 2 à 3 dwarsche vingeren) op den 22 Maart 1823, ons Ziekenhuis verlaten.
Wat de geneeskundige behandeling na de amputatie betrof, deze was, over het geheel, zacht voedend, opwekkend en versterkend; hiertoe diende vooral de Cortex Peruvianus, met zoodanige bijvoegsels verschillend gewijzigd, en op zulk eenen voet toegediend, als in het bijzonder de heerschende toevallen, en teekenen van te veel verhoogde of te geringe werkingskracht, vereischten; buitendien ook door geschikte keuken- en keldermiddelen, zoo als bouillon, soep, rijst, wijn, waarin ons de antipathie des armen jongen lijders tegen de meest passende middelen dikwijls niet weinig hinderlijk was. Uitwendig handelden wij mede naar omstandigheden; meestal verbonden wij droog; was de lekking te sterk, dan maakten wij afwisselend gebruik van eene Infusio Flor. Chamomill. vulg., een Decoct. Corticis Salicis albi c. Vino albo, de Balsam. Peruvian.; was er te veel erethismus in de stomp, dan van de Tinctura Opii S. cet.
Bij de ontleding van het kranke gewricht bevond ik de uiteinden van de dij- en scheenbeenderen vergroot, derzelver bedekkende kraakbeenderen grootendeels vernietigd, de geledingsvlakten gecarieerd, zoo ook de binnenzijde der Patella; de omringende zachte gewrichtsdeelen geheel ontaard, van eene vastere taai leder-achtige zelfstandigheid geworden, en in alle derzelver tusschenruimten met vuile etterachtige stoffen opgevuld. Het gewricht daarna verder aan de maceratie overgegeven hebbende, zoo boden de zachte gewrichtsdeelen daaraan langen tijd wederstand;
| |
| |
de beenderen echter werden zoo zacht, dat men ze buigen kon, en derzelver Epiphyses scheidden zich volkomen van de beenderen af.
Veel, dat der opmerkinge waardig is, bevat, naar het mij voorkomt, dit geval; doch in het bijzonder was het mij (en dit zij het ook anderen) tot leering, nimmer zich door onrustbarende verschijnselen, zoo als aanhoudende koorts, zinken der krachten enz., te laten afschrikken, om het eenig mogelijke middel tot redding aan te wenden, wanneer men slechts met eenigen grond besluiten kan, dat de algemeene verschijnselen afhankelijk zijn van den ziektestaat van een bijzonder deel, en afgeleid kunnen worden uit een streven der natuur, uit een vereenigd zamenspannen van alle de krachten der overige bewerktuigde deelen, om het doode of niet meer bruikbare af te stooten. Schiet de natuur in dezen strijd te kort, of zoude het ligchaam alle deszelfs krachten daarmede verspillen, en uitgeput nederzinken, vóór het doel bereikt te hebben, dat men dan toeschiete, den hinderpaal uit den weg ruime, en het ligchaam zal als 't ware tot een nieuw leven geboren worden. Gelukkig hij, die een zoodanig beslissend oogenblik regt kent, daarvan het juiste gebruik maakt, en zich dus beroemen kan, in de ware beteekenis van het woord, een dienaar der natuur geweest te zijn!
Nota. In de volgende, bijna even wanhopige gevallen, onder de behandeling echter minder belangrijke bijzonderheden opleverende, heeft het mij ook mogen gebeuren, over de waarde van het boven gestelde te kunnen oordeelen.
In het eerste geval, omtrent zes jaren geleden, bij een bederf (caries) in de beenderen van den voorvoet, waaraan P., oud bijna 40 jaren, (een der lijders van mijnen Vader in hetzelfde Gasthuis) zeer lang en veel geleden had, en waarin ik, niettegenstaande de meest gepaste behandeling, vroeger ook door anderen aangewend, de geheele gesteldheid des lijders en die van den voet hoogst bedenkelijk geworden zijnde, de afzetting van het been,
| |
| |
beneden de kuit, met den allergelukkigsten uitslag verrigtte. Spoedig en volkomen genas P., en nog in het voorleden jaar zagen wij dien man, te Alphen, in eene goede gezondheid, en op eene eerlijke wijze zijn brood verdienende.
Het tweede geval was dit: C.v.d.K., Stalmeester te Gouda, was, ten gevolge van eene uitwendige beleediging, veronachtzaamde en ongepaste behandeling, sedert eenen geruimen tijd, behebt met een buitengemeen pijnlijk en kwaadaardig Been-spekgezwel (Osteosteatoma) aan den regter voorarm, even boven het gewricht van de voorhand beginnende, en zich over twee derde gedeelten van den onderarm uitbreidende. Dit gezwel, waarvan de grootste uitpuiling de grootte van een manshoofd evenaarde, vertoonde zich als een opengebroken kanker, scheidende aanhoudend eene aanzienlijke hoeveelheid stinkende, rotachtige, niets meer van etter hebbende stof af. Het stremde daarenboven de beweging van den arm bijna geheel; en dit was niet te verwonderen, daar de ontaarding zoodanig om de spierpezen en spieren zelve was gegroeid, zoo als ons naderhand bij de sectio bleek, dat deze het vreemde ligchaam schenen doorboord te hebben, en dus aan alle zijden gedrukt en bekneld werden. In de maand Maart 1820 kwam hij naar Leyden, en nam zijne toevlugt tot mijnen Vader, die de afzetting van den arm, als het eenige middel te zijner redding, had voorgesteld, zoo als reeds in het vorige jaar door andere Kunstoefenaars geschied was. Bij zijne komst alhier was de lijder, door de pijn, gebrek aan slaap, aan eetlust en verlies van stof, zoodanig vermagerd, verzwakt, en het hectisch karakter der koorts was reeds zoo zeer ontwikkeld, dat men hem slechts weinige dagen levens meer konde voorspellen, en dus ook niet dadelijk tot de kunstbewerking durfde overgaan. Na verloop van ruim acht dagen, echter, bevond hij zich, door het vlijtig gebruik van de Cortex Peruv., en door een zacht voedend en opwekkend dieet, merkelijk beter en sterker; waarom men besloot, de kunstbewerking nu niet langer uit te stellen. Mijn
| |
| |
Vader droeg de uitvoering aan mij op. Ik verrigtte dezelve boven den elleboog, in tegenwoordigheid van den Hoogleeraar sandifort, den Geneesheer des lijders, sleurs, en verscheidene andere Kunstoefenaars. Onder de kunstbewerking en de behandeling ging alles voorspoedig, en de lijder nam dagelijks zoodanig in gezondheid en krachten toe, dat hij, in de maand April, volkomen hersteld, weder naar zijne woonplaats vertrok. |
|