Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 655] [p. 655] Elsje in de stad. o Ja, vriendinnetjes! 't is waar, Ik was onlangs in stad; Maar och! ik ben (ronduit gezeid) Niet op haar spraak gevat: Ze praten daar zoo wonderlijk, En van zoo vreemde zaken; Ik wist niet, of ze Nederduitsch, Dan of ze Arabisch spraken. De een zeî, er stond een lenteroos Te bloeijen op mijn wang; Die zag twee sterren in mijn hoofd: 'k Werd voor mijzelve bang. Dees zwoer, 'k had pijlen in mijn oog, En kwam zijn' nood mij klagen: Een vierde kermde van de pijn; 'k Had hem een wond geslagen. Men gaf mij tanden van ivoor, En haar van zij'; (hoe raar!) Mijn hals was van het schoonste albast, Waarvoor mij God bewaar'! 'k Had, zeide een oude modegek, (Ze zijn in stad niet wijzer) Wijl ik hem uitgelagchen had, Een hart van staal en ijzer. Een dikkop kon het aan mij zien, (Het deed mij waarlijk pijn) Vrouw Venus was mijn moeders naam, Ik moest Kupido zijn. Dat noem ik liegen, dat het kraakt! Of zou niet ieder weten, Dat ik de dochter van Marij, En Elsje ben geheeten? De een greep regt vinnig naar mijn hand, (Hij kreeg een' frisschen klap;) Een ander, in de gniep, (hoe valsch!) Gaf me op den voet een' trap; [pagina 656] [p. 656] Een derde kneep mij in de kin, Terwijl mij de andren plaagden, En noemde mij (al schimpend vast) De koningin der maagden. Men knielde voor mij neêr, en zwoer, (Wat booze spotternij!) 'k Was ... (zal ik 't zeggen?) een Godin; Aanbidden moest men mij. Zoo ware ik dan (ik schrikte er van, Toen ik het regt doorgrondde) De vrouw van onzen Lievenheer, (Vergeev' Hij mij de zonde!) In 't kort, men hoort in stad een taal... 't Is waarlijk zonde en schand'! Ze zien ook alles anders, dan Wij menschen op het land. Maar wat hun zoo verkeerd doet zien, Dat hoeft men niet te vragen: Hunne oogen staan zoo raar in 't hoofd; Het komt van 't brillendragen. j.w. ijntema. Vrij naar het Hoogd. Vorige Volgende