Weldadigheid. Hare beoefening beginne men met aan elk het zijne te geven. Dit is veel, hoezeer het weinig schijnt.
Welluidendheid. Waar het hart geen' goeden toon aangeeft, daar is de Duivel orkestmeester, en wat zou men daar met welgecomponeerde muzijk en zuiver gestemde speeltuigen, al is men de grootste virtuoos, toch wel kunnen te weeg brengen?
Welsprekendheid. Moet zich aan het verstand rigten, op het oordeel beroepen, en de Rede als wetgeefster eerbiedigen. De Poëzij, daarentegen, handelt, alsof zij het verstand reeds gewonnen, het oordeel vooringenomen, en zich met de Rede vereenzelvigd heeft. Zij begint alzoo, waar de Welsprekendheid eindigen moet.
Wenschen. Loten, die dikwijls met nieten uitkomen, omdat op alle loten geene prijzen kunnen vallen.
Wereld. Komt ons daarom verward voor, omdat wij zelve in 't gedrang zijn en mededoen; daarom moeten de tijdperken genoegzaam afloopen, en wij aan dezelve eenigermate vreemd zijn, om van de geschiedenis te vernemen, en door het kijkglas der wijsbegeerte te bespeuren, dat, even als de natuurlijke, ook de zedelijke wereld, volgens de wetten van orde, tot bepaalde doeleinden, geregeld voortloopt.
Weten. Voorheen moest men, om iets te beteekenen, kunnen; naderhand voldeed men met kennen, en thans kan men volstaan met enkel maar te weten.
Wetenschappen. In de wetenschappen moet men delven onder den grond, - in de kunsten zich verheffen naar het licht.
Wetgevers, (op den zangberg.) Bepalen zich veelal enkel tot de omtrekken, zonder van hoogte en diepte kennis te nemen; en waartoe zullen dan hunne maatstaven dienen?
Wijsbegeerte. Voor de meesten is de wijsbegeerte, wat een uurwerk is voor een aap, eene parel voor het zwijn, eene kraakpit voor de gans, of eene nachtlamp voor de vledermuis: maar zalig hij, voor wien zij eene gezellin door het leven is!
Wijsheid. Men maakt doorgaans van de wijsheid gebruik, even alsof men een' bril opzet, zonder te bedenken, dat men niet wijs is, als men niet doorgaans en altijd wijs is, of wel, als de wijsheid zelve ons oog niet is.
Willekeurig Gezag. Houdt den blaasbalg in beweging, om het vuur van Godsdiensthaat en burgeroorlog aan te blazen, ten einde daarna, met den moker van het geweld, zijn wapentuig te kunnen smeden.