Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 557]
| |
Mengelwerk.Lofrede op Fredrik Hendrik.Ga naar voetnoot(*)Het is eene opmerking, die den bedachtzamen beoefenaar der Geschiedenis niet ontsnappen kan, dat de beroemdste, de luisterrijkste harer Helden doorgaans niet zoo zeer grondleggers, als wel uitbreiders en bevestigers van Staten waren. Wat is de vermaardheid van saul, bij die van david vergeleken? De roem van den schepper der Atheensche zeemagt, hoe groot ook, taant in den glans, die het hoofd van den Olympischen perikles omstraalt. Het schrander brein en de moedige arm van den Macedonischen philippus baanden slechts den weg voor alexander's roem, die van den Ganges tot den Taag, en zelfs tot aan de boorden der Hudson's-Rivier en van den Delaware weêrgalmt. De groote julius cesar, hoe moedig, hoe krijgskundig, hoe zachtmoedig vooral, heeft, noch bij zijn leven, noch na zijnen dood, dien trap van glorie beklommen, welke de gedachtenis van den gelukkigen augustus bestraalt, en waarin zelfs de afzigtige vlekken van zijn Driemanschap verdwijnen. Vergeefs beklom pipyn door oorlogsmoed en behendige vleijerij der Paussen den verwaarloosden zetel der Merovingers; karel de groo- | |
[pagina 558]
| |
te alleen gaf aan zijn stamhuis den naam, en ging door voor den stichter der Monarchij, waarvan hij slechts de uitbreider en beves iger was. Schoon ferdinand I alle de listen der staatkunde uitputte, om zich in het door hem vereenigde Spanje eene duurzame eerzuil te stichten, ras werd zijn naam door den schranderen karel V, zijn' Kleinzoon, verduisterd. Noodeloos zal het zijn, hier meer voorbeelden bij te brengen ter staving eener waarheid, waarvan de oorzaken niet zeer diep liggen. Immers, zoo de grondleggers van Rijken, hetzij om ruwe Volken te belezen, hetzij om de geweldige tegenwerkingen, die tegen hunne geheel nieuwe pogingen aandruischen, door een' genoegzamen dam te keeren, meer behendigheid, list en staatkunde behoeven, hunne opvolgers, op dien min uitstekenden grondslag voortbouwende, doen, door oorlogsmoed, en door gebruik der middelen, welke hunne voorgangers met moeite bijeengebragt hadden, een trotsch gesticht verrijzen, hetwelk den voorbijganger van heinde en verre in de oogen flikkert. En vanwaar dan, dat deze schier bestendige waarneming zich in de Nederlandsche Geschiedenis schijnt te verloochenen? - dat willem I, Nederlands aratus, door grafgesticht en door de pen van hooft en de groot vereeuwigd is; terwijl men alleen aan de Muse van vondel de taak heeft overgelaten, de weinig minder groote verdiensten zijns tweeden Zoons der onsterfelijkheid toe te wijden? 't Is waar, ook maurits, diens oudere Broeder, kon aanspraak op onsterfelijkheid maken; doch de man, die de Regtspleging van barneveld en de groot bestuurde, stond tevens af van zijn regt, om immer den regtgeaarden Nederlander stof tot eene Lofrede te geven. Maar zijn' beminnelijken Broeder, groot in het veld gelijk in het kabinet, de Zoon van willem en louise de coligny, die 's Vaders moed, beleid en haat tegen gewetensdwang met de zachte deugden der Moeder vereenigde, die 's Vaders werk voltooide, en Spanje den Vrede voorschreef, - vanwaar, dat ook hem geen Batavier, doorgloeid van eerbied en dank- | |
[pagina 559]
| |
baarheid, eene eerzuil in levende letteren heeft opgerigt? Reeds lang was dit onze vraag; pogen wij thans, den Held van 's Hertogenbosch en Maastricht - geene eerzuil te stichten, maar eenige bloemen op zijn graf te strooijen.
Fredrik hendrik, jongste Zoon van willem I en louise de coligny; zag zich in zijne eerste kindschheid reeds belaagd door die vijanden, wier bestrijding naderhand zijne edele taak was, - buitenlandsch geweld en treken, en binnenlandsche onverdraagzaamheid. 't Is waar, de laatste gaf slechts een' wenk dier bittere gevoelens, van welke 's Prinsen deugdzame Moeder naderhand schier als het slagtoffer gevallen was, - de onbescheidene toon van Priesterlijke bemoeizucht, die destijds in Schotland en elders zoo vele rampen brouwde, durfde slechts als ter loops de straf des Hemels over den luister van 's Prinsen doopplegtigheid bedreigen; men zag toch in die vermetelheid reeds het voorspook der heerschzucht, die eerlang Kerk en Staat verscheurde. Maar van veel naderbij dreigden de wapenen der vijanden. Niet genoeg, dat parma, door moed, en krijgsbeleid, en verleiding, reeds alle zuidelijke gewesten aan den band der Unie ontrukt had; weinig faalde het, of die band ware geheel door hem uiteengereten. Hij, de fiere krijgsman, schaamde zich niet, Jezuiten en monniken bij eenen sluikmoord ten dienste te staan, - den sluikmoord van oranje! Hij viel, de steun des Vaderlands; en nu knikten alle knieën, zelfs der vroomste Vaderlanders, hingen aller handen slap ter neder. Welk een toestand voor 's Vorsten ongelukkige Weduwe, voor hare teedere spruit! Kon louise wel anders, dan eene nieuwe ballingschap, dan het bittere genadebrood bij een' of anderen Duitschen Vorst, of eene onzekere schuilplaats in Frankrijk verwachten, tot dat haar Zoon, als een eerlijk Ridder, eenmaal zijn bloed tegen den vijand der Christenheid kon gaan plengen? Maar de Voorzienigheid waakte. Zij verijdelde alle gemaakte ontwerpen, om den Staat aan het zwakke, ver- | |
[pagina 560]
| |
basterde geslacht van valois, aan de heerschzuchtige elisabeth in handen te stellen. Men vertwijfelde schier, toen hendrik III de oppermagt weigerde, toen men in de Engelsche Koningin den baatzuchtigen, geveinsden Nabuur herkende; en juist deze weigering, deze ontdekking was Neêrlands behoudenis. Het brein van barneveld, de arm van maurits vormden nu alleen, schier zonder het te willen, een Gemeenebest, dat eerlang onder de magtigste Staten een' rang zou bekleeden. En nu hernam ook louise de coligny den moed, om haren Zoon voor haar tweede Vaderland op te voeden. Gewis bezielde haar de loffelijke naijver, om, in den strijd voor 's Lands behoud, een' waardigen Broeder, een' mededinger van roem, voor maurits te vormen. Bezien wij kortelijk de middelen, die zij ter ontwikkeling des jongelings bezigde. Bewust, dat een Held voor alle dingen mensch moet zijn; dat geen stand meer, dan die van krijgsman, aan de zware verzoekingen blootstaat, van hard en ongevoelig te worden; dat geen tegenmiddel dit euvel beter kan keeren, dan die letteren en kunsten, welke, volgens ovidius, de zeden verzachten en de wreedheid verbannen, - gaf louise den jongeling reeds zeer vroeg den beminnelijken en schranderen jongen douza tot opleider, en zond hem eerlang naar het pas geopende oefenperk van wetenschappen en beschaving, naar Leyden's Hoogeschool. Welk een onmetelijk veld opende zich dáár toen niet voor den weetgierigen! De keur der Geleerden, uit alle landen van Europa door Hollands mildheid en douza 's oordeel gelokt; een scaliger, dat wonder van geleerdheid, 't welk Geschiedenis, Tijdrekenkunde, Wijsbegeerte, Godgeleerdheid, alle de schatten der éénige Grieksche taal en letterkunde en harer gelukkige Romeinsche navolgster, en de forschere, maar wildere voortbrengsels van ArabiÄ“ en Palestina vereenigde; een lipsius, reeds de warme voorvechter der mannelijkste Wijsbegeerte, maar nog niet, uit min edele inzigten, de voorspraak van dwingelandij en ketterbrand; marnix van st. | |
[pagina 561]
| |
aldegonde, de verlichte Staatsman en Godgeleerde; dodonaeus, wien de Kruidkunde meer te danken heeft, dan waarop de bescheidene aard der Nederlanders gedoogde te stoffen; straks Wiskundigen als de snelliussen, in de beschouwing waardige tijdgenooten van eenen maurits in de beoefening; Oudheidkundigen, Redenaars en Dichters als meursius, baudius, heinsius, - deze alle strekten, omstreeks den tijd dat fredrik hendrik Leyden's Hoogeschool bezocht, haar reeds tot sieraad, en baanden toch slechts den weg voor eene nog veel uitstekender Eeuw, voor eene telkens klimmende reeks van Wijzen, Dichters en Geleerden. Gewis, de vatbare geest des jongelings, die reeds vroeg zijne bestemming kende en beminde, werd hier gemeenzaam met de groote Modellen der Ouden; en cesar werd zeker te Leyden reeds zijn handboek, waaruit hij de kunst zou leeren, eene betere zaak dan die van cesar te verdedigen. Maar de gevaren des Vaderlands gedoogden van het bloed der nassau's geene lange bespiegeling, waar de aandringende Spanjaard daden, heldendaden eischte. Pas dertien jaren oud, woonde hij reeds den roemrijken veldtogt van 1597 bij; het was onder de heillooze voorteekenen van den slag bij Turnhout, van het verloren Rijnberk, Grol, Breêvoort en Lingen, dat Spanje tevens eenen jongen wreker zag opdagen, die eenmaal niet minder noodlottig voor deszelfs magt zou zijn, dan zijn Broeder. Het was deze Broeder, toen nog het voorwerp der algemeene bewondering en liefde van Nederland, dien fredrik hendrik tot leeraar en model koos. En kon hij wel geschikter voorbeeld ter navolging vinden? Europa zag met verbazing een' Held als farnese, geschraagd door Spanjes magt en Amerika's schatten, doorkneed in de kunst van verdeelen en regeren, die, des noods, ook den dolk des verraders niet ontzag, om zijn wit te bereiken, wiens beleid de Waalsche Provinciën, wiens vleijende belosten Braband en Vlaanderen, wiens krijgskunst en volharding Antwerpen hadden doen vallen, | |
[pagina 562]
| |
en die jaarlijks het eene bolwerk van den Staat na het andere deed zwichten, - hem zag het op ééns gestuit door eenen jongeling van naauwelijks twintig jaren, die in de gebrekkige school van leicester niet kon volleerd zijn. Maar het Genie verhelpt, door eigene kracht, gebrek aan ondervinding. Breda, behendiglijk aan den behendigen parma ontrukt, was slechts het voorspel eener reeks van zegepralen. Met de snelheid des jongen Adelaars, wiens zorgvuldige moeder onder het roer des jagers bezweek, en die nu eensklaps, door den nood geperst, kracht in de wieken gevoelt, om zijne prooi te zoeken, schiet maurits op Zutphen, op Deventer, op Delfzijl, straks op Hulst, nu weder op Nijmegen neder, en doet alle die steden zwichten. Thans zouden zulke overwinningen zekerlijk het werk van nog korteren tijd zijn: dan, wie kent ook het onmetelijk onderscheid tusschen de krijgskunst onzer dagen en der dagen van maurits niet? In vier jaren is het geheele Noordoostelijke gedeelte van Nederland, sinds rennenberg een hoofdzetel des vijands, met de Unie hereenigd. Groningen zelfs, hoe gebeten op de Ommelanden, moet buigen voor den moed en de krijgskunst des Helds. En kon de Zoon van dien zelfden Vader, wiens moord ook de slagen van maurits verdubbelde, - kon de Zoon van louise de coligny, die Vader en twee Echtgenooten in hare armen had zien vellen door die zelfde Hydra, welke thans nassau's jeugdige Helden bestreden, - kon hij ongevoelig blijven, wanneer nu de stem van Europa, de stem vooral van het door vreugde bedwelmde Nederland, de stem zelfs der zachte louise, die nu geene tweede ballingschap te vreezen had, maurits den grootsten Held van zijnen tijd, den Redder des benarden Vaderlands en der geprangde Vrijheid, noemden? Neen! onmetelijken naijver moest dit kweeken in de ziel des jongelings; maar een' naijver, wars van nijd, en dien slechts grootere zielen gevoelen; een' naijver, die altijd tot de edelste deugd omhoog heft, en zonder welken de wereld eindelijk geheel in den poel des lagen ei- | |
[pagina 563]
| |
genbaats zou verzinken. - Dan, een nieuw voorwerp, 't welk hij aanschouwde, moest de ziel des jongelings in verdubbelden gloed doen ontvlammen. Zijne moeder, eene Fransche van geboorte, had door haar nieuwe Vaderland haar oude niet vergeten. Eene Familieverbindtenis van eene harer Voordochteren met een' Franschen Edelman van groot aanzien deed haar een bezoek aldaar afleggen, en zij werd door haren Zoon, toen dertien jaren oud, verzeld. Bij deze gelegenheid zag de jongeling de eeuwige eer van Frankrijk - wat zeg ik? der menschheid; hij zag er den grooten, den goeden hendrik IV. Als krijgsman mogt maurits hem in moed evenaren, in beleid misschien overtreffen; maar wat zegt hier moed en krijgskunst, wanneer, bij den naam van hendrik IV, nog na twee Eeuwen het hart van elken Europeër van aandoening klopt, en de geest, op die herinnering, het Ideaal van een' volmaakten Vorst schier verwezenlijkt ziet? Waar vertoont zelfs de Oudheid een' man zoo als hendrik, die, van kindsbeen af door monsters omgeven en vervolgd, de menschelijkheid niet leerde haten, - wat zeg ik? die haar, in het Hof van catharina de medicis, leerde beminnen en wreken; die zijn Rijk slechts veroverde om het gelukkig te maken; die grooter was dan trajanus, omdat hij allen geloofsdwang verfoeide; die eene toen schier onmogelijke taak op zich nam en volvoerde, - de aanhangers der oude en nieuwe leer in ongestoorde eendragt naast elkander te doen leven; die 's Rijks welzijn op den akkerbouw grondde; die een' sully beminde; wiens éénig gebrek overmaat van liefde was; en die geen hooger doel zijner wenschen kende, dan iederen boer in zijn Rijk tot een' welgestelden landman te verheffen, en Europa tot een groot Gemeenebest te vormen, waaruit alle oorlog voor eeuwig verbannen zou wezen? Dezen Vorst, dit sieraad onzer Natuur, zag fredrik hendrik. De Held, de vriend en beschermer van Nederland, en wien ook nassau's geslacht dierbaar was, zag den jongeling, die naar zijnen naam genoemd was, met belangstelling en deelneming. | |
[pagina 564]
| |
De eenzijdige Geschiedenis, zoo breedsprakig in de minste bijzonderheden van vervelende Oorlogstogten, en zoo karig in hartetaal, heeft ons hun onderhoud niet geboekt; maar wat moet de jongeling niet gevoeld hebben, toen hij den overwinnaar bij Coutras en Ivry, van het Heilige Verbond (der Ligue, die zuster van Spanjes geloofsdwang), en tevens den goeden, naïven mensch, den wijzen, verdraagzamen Vorst zag en hoorde? toen gewis naderhand zijne Moeder, fier eene Fransche, eene landgenoote van hendrik te zijn, hem dien Vorst tot model aanwees? Voorzeker! toen besloot de jongeling, in een oogenblik dier heilige geestdrift, welke het erfdeel is der onbedorvene jeugd, een Held, een Redder zijns Vaderlands te zijn als zijn naamgenoot, maar ook goed, en menschelijk, en verdraagzaam als hij. Uit Frankrijk teruggekeerd, trad fredrik hendrik, in wiens ziel nu het zaad van alle die forschere en zachtere deugden was uitgestrooid, wier mengeling alleen den grooten en goeden man, den beschermer en weldoener zijns Vaderlands kan vormen, met verdubbelden ijver naast zijn' Broeder in de loopbaan der eere. Zijn éénig gebrek was hier overmaat van stoutmoedigheid, die men echter der jeugd zoo gaarne vergeeft, en die alleen in een' besturenden Veldheer zware berisping verdient, hoewel zij ook hier menigmaal, in den Broeder van den kinderloozen maurits, den Staat in de gevolgen aan het uiterste gevaar blootstelde. Reeds in 1599 trok hij, met eenige jonge Franschen, wier aangeborene eigenschap, schitterende dapperheid, den jongeling medesleepte, tot op een standpunt, waar hem de talrijke vijand bijna omsingeld had; niet dan door wonderen van moed maakte zich die kleine schare ruimbaan, en bereikte met moeite het leger der Staatschen. Zes jaren later, in een ruitergevecht bij Mulheim aan de Ruhr, liep fredrik hendrik nogmaals het uiterste gevaar. Met eenige manschap de rivier overgetrokken, wordt hij onvoorziens door Spaansche overmagt aangevallen; zijne benden laten hem lafhartiglijk in den steek; maar de jonge Held, ge- | |
[pagina 565]
| |
lijk aan den Homerischen ulysses, drijst de vrees uit zijn groothartig gemoed, en staat palGa naar voetnoot(*). Doch al meer en meer dringt de menigte op hem aan; het stond geschapen, dat spinola zelf met het gros des legers zou aanrukken, om dezen kostbaren buit niet te missen; vertwijfeld stond maurits aan de overzijde, wenkte, en poogde den lafaards, die zijnen Broeder verzelden, met zijne welbekende stem moed in te boezemen; vergeefs! de jeugdige oranje wordt handgemeen met een' Spaanschen Ritmeester, en, zonder het toeval, dat de pistool van den Spanjaard, reeds in fredrik hendrik's zijde gezet, weigerde, ware Nederlands hoop met maurits uitgestorven! Maar, wat spreek ik van toeval? O eeuwige Voorzienigheid! hoe blind is hij, die U, zelfs in schijnbare kleinigheden, niet ontdekken kan! Reeds heeft de vijand nu met eene stevige vuist den jongen Graaf gevat, en hij ware gevangen geweest, had niet zijn Stalmeester den vermetelen aanrander geveld. - Wij gaan vele zijner andere krijgsbedrijven, de verovering van Breêvoort en Erkelens, en de gevangenneming van Graaf hendrik van den berge, voorbij. Want niet alleen in zulke minbeslissende gevechten toonde zich fredrik hendrik bereid, zijn edel bloed voor het Vaderland te plengen; ook in den eeuwig gedenkwaardigen Nieuwpoortschen slag, het Plateên van Nederland, had hij zijn leven voor de goede zaak veil. Te vergeefs raadde maurits den zestienjarigen jongeling, zich voor minder gevaarlijke tijden te sparen, en door zijn vertrek naar Zeeland te verhoeden, dat niet, wanneer den Prins iets menschelijks overkwam, de Staat zonder verdediger uit nassau's heldenstam bleve: de jonge Held, die zelfs den zweem der lafhartigheid vreesde, roept uit: Ik wil leven en sterven met u, en verwacht geen ander lot van den Hemel dan het uwe. Hij bleef, streed als held, en de zege bekroonde de standvastigheid der beide Broeders. | |
[pagina 566]
| |
Het was door deze standvastigheid, de kenschetsende eigenschap des Nederlanders, dat eindelijk Spanje gedwongen werd, zijne aanspraken op de heerschappij dezer landen, althans bij voorraad, te laten varen. Het twaalfjarig Bestand werd gesloten, en de Helden rustten uit op hunne lauweren. Dan ach! waarom moeten de stervelingen, zoo dra zij niet door de zwaarste moeijelijkheden tot inspanning gedrongen worden, voor de gewonnen rust zoo duur boeten door schade aan eendragt en zedelijkheid? Zie de Christenkerk, het voorbeeld eener eenstemmige, geordende, deugdzame Maatschappij, zoo lang zij tegen uitwendige vijanden moet worstelen; zie haar, pas in veiligheid gesteld, straks verscheurd, tot weelde en heerschzucht overhellen, haar, de vervolgde, in eene vervolgster herschapen! Zie Nederland, opgestaan tegen Spanje uit zucht tot vrijheid naar ligchaam en ziel, 't welk liever de halve maan der Ottomannen dan het grillig gezag van een opgeworpen Kerkhoofd wil erkennenGa naar voetnoot(*), - zie dat zelfde Nederland thans, ter beslechting van eenige bovennatuurlijke leerstellingen, luid om de beslissende uitspraak eener Godgeleerde Vergadering roepen! Fredrik hendrik was gezind noch geschikt, partijhoofd in deze geschillen te zijn. Door zijne verstandige, godsdienstige Moeder met de echte beginselen der Christelijke verdraagzaamheid doordrongen, liet hij den twist over bespiegelende leerstukken aan de Godgeleerden over, nogtans de meeste genegenheid toonende voor die partij, welke de minste zucht tot scheuring liet blijken. Geene stappen deed hij nogtans, om één van beiden de zege te verschaffen. Toen eindelijk de kreet der onverdraagzaamheid 's Lands grijzen Vader op het schavot, den kundigsten en welsprekendsten Nederlander in een' eeuwigen kerker gebragt had, en vele der hartigste liefhebbers des Vaderlands, die hun geweten niet verkrachten | |
[pagina 567]
| |
wilden, als ballingen deed zwerven, toen besefte de Zoon van louise de coligny, die ook bij velen in den haat tegen de Moeder deelde, dat hij zijne gevoelens in de borst had te smoren, en het voorbeeld zijns grooten Vaders te volgen, wien, in nog erger tijden, de kunst van zwijgen eerst tot lijfsbehoud en daarna tot redding der Landen gediend had. Hij ontveinsde dus zijne belangstelling in de ongelukkige vervolgden, zijn' afkeer voor de harde maatregelen der vervolgers, en behield daardoor een' invloed, en het uitzigt op een gezag, waardoor hij te eenigen dage de wonden van Nederland kon heelen. Waartoe zou hem ook onvoorzigtige afkeuring of openlijke tegenstand gebaat hebben? Was hij in staat, tegen den stroom op te roeijen, of de omhoog gerezene schaal der zwakkere partij door zijne toetreding te doen zinken? Intusschen had hij den tijd, zelfs van het Bestand, niet werkeloos gesleten; hij had daarin, met zijn' reeds beproefden arm, de hoofdzuil der Maatschappij, Orde, en den dierbaarsten wensch van ieder menschelijk hart, Vrijheid, verdedigd. De burgerij van Utrecht, die, niet tevreden met veiligheid en waarborg voor personen en eigendommen te bezitten, eenen hoogeren, hersenschimmigen trap van onafhankelijkheid wilde beklimmen, had hij, slechts door de vertooning zijner krijgsbenden, tot rede gebragt; den Hertog van Brunswijk, die, ten spijt van bezworene voorregten, de vrijheden der stad van dien naam poogde te krenken, had hij door de nadering zijner benden verschrikt, en zoo hier als dáár het doel zijner zending, herstelling der oude, wettige orde van zaken, bereikt. Nu toefde hem eene hagchelijker taak. Oostenrijk, toen met Spanje door bloedverwantschap en eenheid van bedoeling ten naauwste verbroederd, vlamde op het gezag over Duitschland, en de herstelling van het Pausdom in al deszelfs geestverstikkende gestrengheid. Opgeruid door de Jezuiten, jaagde ferdinand dit doel met eene onwrikbaarheid na, waardig eener betere zake. De uitslag bekroonde zijne standvastigheid. Bohe- | |
[pagina 568]
| |
men bukte voor zijne banieren; ferdinand's mededinger, fredrik van den Palts, verloor zijne kroon op den Witten Berg bij Praag. Straks gaf Oostenrijk het sein aan zijnen Spaanschen bondgenoot, om ook het erfland des ongelukkigen fredriks, den Palts, te overweldigen. Met eene geduchte heirmagt werd de beroemde spinola, mededinger van maurits, daarheen gezonden, wien, op den eersten wenk, een Beijersch leger onder tilly ten dienste stond. Dezen vijand moest fredrik hendrik bestrijden, moest het land van den bondgenoot beschermen. En gewis, hij zou dit gedaan hebben, zou zich nu reeds het vertrouwen der Staten hebben waardig getoond, zoo geene noodlottige verdeeldheden een heir, uit meerdere bondgenooten zamengesteld, en waarin dus eenheid ontbrak, geheel verlamd hadden. De werkzame spinola bereikte zijn doel; eenige steden uitgezonderd, ging de Palts voor de zaak der Protestanten verloren. Meer dan tranen kostte deze vruchtelooze togt aan fredrik's teêrbeminnende Moeder; zij kweekte de vrees voor een heilloos ontwerp, om haren Zoon, haren éénigen, op de slagtbank te brengen, hem, wiens gematigde denkwijze bij velen reeds zulk een' bitteren haat wekte. - Ach! deze liefderijke Moeder mogt zich van hare dwaling niet overtuigen; zij mogt de ras volgende heerlijkheid van haren Zoon niet aanschouwen. In Nederland door dolle kettermakers met verachting overladen, door schuim van 't graauw beschimpt, verliet de Weduwe van den Vader des Vaderlands een ondankbaar gewest, thans bedwelmd door godgeleerden haat, om onder Frankrijks milderen hemel te sterven. De laatste bede der godvruchtige Vrouw was voor haren Zoon, en God verhoorde die bede. Het einde van maurits, wiens krachten naar ligchaam en ziel sedert de gebeurtenissen van 1619 aan 't kwijnen waren, naderde sterk. In zijne laatste ziekte betuigde hij den wensch, dat zijn Broeder eene verbindtenis mogt aangaan, die maurits zelf altijd vermijd had; dat hij zich met de jonge amelia van Solms | |
[pagina 569]
| |
door den echt mogt vereenigen. Men wil, dat fredrik hier meer naar de stem des belangs dan naar die der liefde geluisterd, dat hij dit huwelijk alleen gesloten hebbe ten gevolge der bedreiging zijns Broeders, dat eene weigering dezen tot een tweede huwelijk, en daardoor tot onterving van fredrik, zou nopen. Het kan zijn; maar wie is de Vorst, die, huwende, de neiging zijns harten kan volgen? Is staatsbelang niet ongelukkiglijk de drijfveer van elken echt aan de Hoven? Bewonderen wij dan veeleer in den nog bloeijenden man in de kracht zijns levens, dat deze echt, onder zulke ongunstige voorteekenen gesloten, nogtans gelukkig was; dat fredrik, schoon hij zich op het voorbeeld zelfs des grooten hendriks had kunnen beroepen, bij geene d'estrées of verneuils schadeloosstelling zocht; maar dat hij, de Hollander, met echt - Hollandsche zeden, der Vrouwe, die hem het belang van zijn Huis had doen huwen, onwankeibaar getrouw bleef; dat amelia zich dezen stap nimmer beklaagde, en dat het Huis in 't Bosch nog tot op dezen dag getuigenis draagt van hare liefde en zijne trouwe. Maurits bezweek, eenige dagen na het huwelijk zijns Broeders. Zijn uiterste wil stelde dezen tot erfgenaam zijner talrijke bezittingen, en de Staten van vijf gewesten vervulden terstond de ontledigde plaats van hunnen verdediger door die van den dapperen, reeds beproefden Broeder. Hagchelijker, dan vóór het Bestand, was thans de staat des Oorlogs. Spinola, meester geworden van Breda, bedreigde Dordrecht en Gelderland. Als hoofd eens legers had fredrik hendrik dezen ouden krijgsman uit parma's school nog nimmer de spitse geboden. Een ander, heviger onweder bedreigde Nederland uit het Oosten. Al hooger en hooger rezen Oostenrijks ontwerpen, naar gelange van deszelfs voorspoed. Ferdinand's zeeghaftige scharen, beurtelings door eenen tilly, die in krijgskunde, moed en wreedheid alva evenaarde, door eenen wallenstein, den stoutsten Gelukzoeker zijner Eeuw, wien zijne benden | |
[pagina 570]
| |
aanbaden, en voor wien zij een' wissen dood belachten, tot aan de uiterste einden van Duitschland geleid, hadden de zwakke, verdeelde Protestantsche Unie zonder moeite ontbonden, Deenemarken verslagen en verzwakt, en stonden nu in de nabijheid der Noord- en Oostzee. Verschrikkelijk klapwiekte dus de dubbele Adelaar, tuk op roof, in de nabijheid der Vereenigde Gewesten. Verslagen en verstrooid was de vereeniging der Protestanten; hun voormalig Hoofd, fredrik van Bohemen, was thans als balling in Holland, de toevlugt der verdrukten, eene schuilplaats gaan zoeken. Aan de andere zijde was de Staat genoegzaam zonder Bondgenooten. De goedaardige, maar zwakke jacobus van Grootbrittanje had reeds vroeger, door Oostenrijk en Spanje om den tuin geleid, den Keurvorst, zijn' Schoonzoon, verlaten; hij stierf bijna gelijktijdig met maurits; en de ongelukkige karel, zijn Zoon, had te veel tegen de ontwakende kracht van zijn Parlement te worstelen, om Nederland aanmerkelijk te kunnen bijstaan; en, al had hij zulks vermogt, de pas ontlokene handelsnijd der twee Staten, schrikbarend aangegroeid door den geregtelijken moord der Engelschen op Amboina, moest Brittanje weinig aanmoedigen ter ondersteuning van eenen, buitendien reeds ter zee overmagtigen, mededinger. In Frankrijk heerschte ook nog de burgertwist, die, sinds den dood des grooten en goeden hendriks, telkens met vernieuwde uitbarstingen de pas geheelde wonden had opengescheurd. 't Is waar, richelieu had nu het roer van staat gevat - hij, bestemd om deze scheuringen met de lijken der Edelsten van Frankrijk te dempen: dan, nog was dit groote werk naauwelijks begonnen; de Protestanten, weerbarstig tegen 's Kerkvoogds heerschzuchtigen aard, moesten eerst Rochelle verliezen; de Broeder zelfs des Konings moest zijn hoofd voor den gemijterden Staatsdienaar buigen, eer deze het kon ondernemen, de trotschheid der Oostenrijksche Huizen te vernederen. Vandaar geen onderstand, noch uit Frankrijk, noch uit Engeland; Nederland stond, | |
[pagina 571]
| |
sedert zijn afzonderlijk bestaan voor 't eerst geheel alleen, tegen het vereenigde Spanje en Oostenrijk. En o! ware nog slechts de spreuk der Vaderen: Eendragt maakt Magt, toen door de ondervinding bevestigd geworden! Maar, helaas! tweespalt in de Kerk had ook den Staat jammerlijk uiteengereten. De beste liefhebbers des Vaderlands waren op het schavot omgekomen, in kerkers opgesloten geworden, moesten als ballingen zwerven, of waren toch van het kussen geraakt. Eene partij, die niet geheel te verachten was, omdat zij hare minderheid in getal door kunde en aanzien harer leden vergoedde, was misnoegd op de tegenwoordige orde van zaken. Sommigen hunner, door vervolging verbitterd, hadden schier, door den moord van maurits, den Staat aan de vervaarlijkste schokken blootgesteld. De aanhangers zelfs des overledenen Stadhouders schenen, door hunne karige bijdragen tot de oorlogskosten, blijken te geven van een kwalijk gesmoord misnoegen. Alles had, sedert het einde des Bestands, door kwijnenden krijgshandel, van deze inwendige ziekten des Staats de duidelijkste blijken gedragen. Het was noodig, 's Lands kommerlijken toestand op dat pas, de bergen van gevaren, toen tegen denzelven opeengestapeld, te kennen, ten einde den schier voorbeeldeloozen gelukstaat, waartoe die Staat eerlang opklom, en de verdiensten des mans te waarderen, die hem deze hoogte deed bereiken. Stellen wij ons voor een oogenblik in de plaats van frederik hendrik, bij de aanvaarding van zijn Stadhouderschap. Wat den Krijg aanbelangt, kon het de vraag niet zijn, of hij tot den laatsten snik voor 's Lands vrijheid zou strijden; hij was uit nassau's heldenstam, was willem's Zoon, Broeder van maurits, en Kleinzoon van coligny, den manhaften steun en edelen martelaar der vrijheid van gewisse. Maar omtrent de binnenlandsche veeten - wat was dáár zijn pligt? Gelijk richelieu, met het staal de wonden te openen, om ze te heelen, of, gelijk de groote hendrik, balsem in die wonden te gieten? Hij was louise's Zoon; hij koos het laatste. | |
[pagina 572]
| |
Maar hoe moest hij dit moeijelijk werk, de genezing des kranken Staats, beginnen? Het was voorzeker meer gemakkelijk, met de heerschende partij vereenigd, met den stroom mede te zeilen, en, gelijk maurits, bij de menigte den lof der Regtzinnigheid door middel van onderdrukking te verwerven. Meer moeite, gewis, vereischte het, zich openlijk voor de onderdrukten te verklaren, en eensklaps de intrekking van alle Plakkaten te hunnen nadeele te eischen. Maar deze onberedeneerde stap, die niet het minste beleid onderstelde, zou, in de toenmalige stemming der gemoederen, waarschijnlijk voor den Stadhouder en de veroordeelde partij beide even nadeelig geweest zijn. Fredrik hendrik volgde dus den grooten Franschen Koning, van wien hij zijn' naam ontleende; doch, gelukkiger dan deze, behoefde hij zijn geweten niet aan de rust en het geluk van den Staat op te offeren. Als een man, die den Godsdienst bemint, zonder de haarkloverijen der Godgeleerden, hield hij zich bij de vastgestelde Kerk, die hij eigenlijk nimmer verlaten had, en wraakte slechts den toen daarin heerschenden geest van onverdraagzaamheid, welken eene gelukkige ondervinding getoond heeft, dat niet tot die Kerk, maar aan die tijden behoorde. Hij bewerkte ondershands, door zijnen invloed ter Staatsvergaderinge, vooral echter te Amsterdam, (toen, door steeds aangroeijenden rijkdom, reeds de aanzienlijkste stad van Holland) dat men den Remonstranten, eerst oogluikend, en van lieverlede meer openlijk, vrijheid van openbare bijeenkomsten verleende. 't Is waar, hunne zaak werd vertraagd door de onvoorzigtigheid van hunnen ouden, eerwaardigen voorstander uitenbogaard; en, zoo de Prins in 1627, na lang aarzelens, schijnbaar zijne toestemming tot de vernieuwing der harde Plakkaten gaf, waaraan anders heeft men dit te wijten, dan aan het wantrouwen des Grijsaards, die, met eene jeugdige drift, de plotselijke herstelling zijner Geloofsgenooten wenschte, en het beleid des Stadhouders de klad der trouweloosheid aanwreef? Kon de Prins, om zich bij verre de meerderheid der Staten, vooral bij de onbesuisde gemeente niet verdacht te maken, wel anders handelen, dan hij deed, toen de | |
[pagina 573]
| |
onderschepping van den bedoelden brief zijne verstandhouding met de ballingen van het licht bragt? Maar ook hier bleef fredrik hendrik, hoe schijnbaar al te toegevend, groot en beminnelijk. Hij vergaf zijnen ouden vriend deszelfs wantrouwen en onvoorzigtigheid, welke hemzelv' aan zoo veel gevaars hadden blootgesteld; en men mag het gerustelijk aan 's Prinsen stille werkzaamheid toeschrijven, zoo uitenbogaard, reeds dat zelfde jaar, ongemoeid uit zijne ballingschap terugkwam, ja zich zelfs in den Hage, den hoofdzetel der vorige vervolging, onthield. Doch 's Prinsen ondersteuning der gematigde partij te Amsterdam, waar hij - hoe verschillend van maurits! - de Waardgelders, door de Regering ter breideling van de regtzinnige dweepers aangenomen, door soldaten van 's Lands wege stijfde, en in eene uitspraak, aan hem door de Staten verbleven, blijkbaren afkeer van de stoutheid der vervolgzieke Predikanten toonde, moest den Remonstranten doen zien, dat slechts wijze voorzigtigheid den Stadhouder, die tegen den vollen stroom van het misleide volksgevoelen moest oplaveren, belette meer te doen. - Maar, hoe kan men 's Prinsen gedrag omtrent de groot verschoonen? Hij, Hollands eeuwige eer, mogt niet eens, ongemoeid, de vaderlandsche lucht blijven inademen, en dit zeven jaren na het begin van fredrik hendrik's bestuur! De stem van Europa, die onder alle groote Nederlanders aan de groot den eersten rang toekent, schijnt hier beslissend den Broeder van maurits te beschuldigen, dat hij op zijn minst door overmaat van schroomvalligheid, zoo al niet door eene misdadige hulde aan den geest der tijden, zondigde. Moest niet de Stadhouder hier al zijne magt te werk gesteld hebben, om den man, dien hij, door geene staatkundige en godsdienstige vooroordeelen beneveld, waarderen kon, zelfs ten spijt van sommige verdwaasde Staatsleden, in Nederland te houden? En deze Prins is het juist, die het niet raadzaam vindt, de groot, zonder eenige voorwaarde, herwaarts te laten wederkeeren. Was dit bedeesdheid, of bekrompenheid van ziel? Dan, het is noodig, in deze omstandigheid het regte | |
[pagina 574]
| |
oogpunt des geschils te vatten. Aan de eene zijde de hevigste verbittering der wel niet meer zóó vervolgzieke, maar toch nog in volle kracht heerschende hoofdpartij, welke hare zaak voor verloren moest achten, zoo een van de hoofden der vervolgden, een man vol geest en kracht, alleen meer dan eene menigte waardig, door straffelooze, vrije terugkeering, de nietigheid van het gevelde vonnis sprekend, zigtbaar aan den dag leide, en ligt, door zijne uitnemende talenten tot de Regering bevorderd, alle die duisterlingen, de teelt van partijgeest, in hun eigen niet deed verdwijnen, gelijk de opgaande zon het nachtgevogelte in zijne holen bant. Reeds hadden zes Steden verklaard, geene zaken van staat te willen behandelen, vóór men, ten nadeele des edelen ballings, een besluit genomen had. Aan de andere zijde die balling zelf, vol gevoel van eigene waarde, die, ten gevalle van eigen voordeel, niet een haarbreed wilde afwijken van den koninklijken weg; wat meer is, die zelfs in geen verzoekschrift, zonder eenige laagheid gesteld, wilde treden, omdat het een verzoekschrift was, en hij met sokrates gevoelde, dat niet dit, maar eene eereplaats, hem voegde. Jammer voorwaar, dat hier de groote man slechts eigen voordeel in de weegschaal leide, die dan gewis rijzen moest; dat hij niet den vurigen wensch aller goedgezinden in Holland, het voordeel, de eer en den luister zijns Vaderlands in dezelfde schaal leide, om haar diep te doen zinken! Wat toch kon hij daartegen over leggen? Eene naauwgezetheid, die loffelijk is, zoo lang zij met geene andere, hoogere pligten in tweestrijd komt. Of vreesde hij misschien het lot van cicero? Zag hij, gelijk men schier uit een' wenk, aan hooft gegeven, zou mogen opmaken, in fredrik hendrik een' nieuwen octaviaan?Ga naar voetnoot(*) Indien dit zoo ware, zou men hier den grooten man van eene dwaling moeten beschuldigen, die wel het uitwerksel zijner verhevene ziel was, maar Nederland een al te zwaar gemis veroorzaakte, om dezelve niet diep te betreuren. | |
[pagina 575]
| |
Tusschen deze hardnekkigheid der vijanden van de groot aan den eenen, en 's mans eigene onverzettelijke standvastigheid aan den anderen kant, verbeelde men zich den Stadhouder, met zijn edel ontwerp, om de burgergeschillen te smoren, en door zachte middelen allengs uit het aandenken te verbannen. Moest hij hier openlijk partij kiezen? Tegen de groot kon hij het niet - dit verbood hem zijn hart; en voor de groot - dit begreep hij onbestaanbaar te zijn met de rust van den Staat. Een uitenbogaard, een episcopius mogten oogluikend wederkeeren; zij waren in het staatkundige geene regtstreeksche tegenstanders der tegenwoordige gezaghebbers geweest; maar de tijden waren nog niet rijp voor de hulde, die men, ook in Hollands Raadzaal, aan den openlijken verdediger der verdraagzaamheid zou toebrengen. Welk eene scheuring, zoo de zes Steden hare bedreiging hadden ten uitvoer gebragt, en, door zich aan alle beraadslaging te onttrekken, de zenuw des Oorlogs geknakt, en de achting des Staats naar buiten benadeeld hadden! Fredrik hendrik deed hier, wat hij kon, - hij raadde de groot tot eenige schikking naar de tijden. Dat deze dit voor onbestaanbaar met zijne eer hield, is geen verwijt tegen den Stadhouder; het is eene ongelukkige botsing van strijdige pligten, die de zachte fredrik hendrik gewis zoo sterk als iemand betreurde. Dat het geene verkoeling omtrent zijne oude vrienden was, welke den Prins belette, meer voor de groot te doen, blijkt uit de bijna volledige herstelling der vrienden en bloedverwanten van barneveld en de groot in hunne eerposten, en de heeling der wonden van den burgertwist, onder zijn bestuur. De scheuring weg te nemen, was onmogelijk; dezelve was met te veel bitterheids te werk gesteld; maar den twist te doen ophouden, en verdraagzaamheid aan de minderheid te geven, dit was reeds veel, en dit geschiedde. Openlijk stichtten de Remonstranten in 1634 te Amsterdam eene kweekschool, en eerlang kerken in de voornaamste steden van Holland. Reigersberg, Schoonbroeder van de groot, | |
[pagina 576]
| |
werd Raadsheer in den Hoogen Raad; hoogerbeets uit den kerker ontslagen. Ook de Roomschgezinden verwierven allengs meer vrijheid van Godsdienst. Dus zagen wij, hoe edel fredrik hendrik zich van de vreedzame waardigheid van Stadhouder kweet; hoe hij juist aan het doel van dat ambt beantwoordde, door verdeeldheden te sussen en de Eendragt te herstellen, - de Eendragt, die de Staatsmagt verdubbelt. Maar, wat baat dit verdubbeld vermogen, wanneer de buitenlandsche vijand, voor wiens krachten zelfs de uiterste inspanning van den Staat schijnt te moeten bezwijken, van alle kanten dreigt? En dit was hier het geval, zoo als wij boven zagen. - Verzellen wij dan kortelijk onzen Held ook op zijne loopbaan als Veldheer van den Staat, en zien wij, hoe hij, reeds het nog nimmer bereikte Model der Stadhouderen, ook als Verdediger van Nederland lauweren plukte, wel minder luisterrijk in de oogen des menschenvriends, omdat zij met bloed zijn bezoedeld, maar toch onvergankelijk, omdat zij slechts in een' Oorlog voor de heiligste belangen der menschheid behaald werden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|