Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 553]
| |
Toegift.
| |
[pagina 554]
| |
leerling.
't Is de eerdienst van de Rede, aanbidding van den trots
En dierelijke drift, geplaatst op 't altaar Gods;Ga naar voetnoot(2)
En de ouderwetsche leer, gestaafd door Dords Synode,
Is bij het God- en Geestloos dier lang uit de mode.Ga naar voetnoot(3)
Och of er tegenstand verrees, die 't oude licht
Weêr opstak met geweld! Want ergren is hier pligt.Ga naar voetnoot(4)
De naam van Christendom is thans zelfs onverdraaglijk;Ga naar voetnoot(5)
Een Schelling, Fichte, Kant, niet Jezus leer, behaaglijk:Ga naar voetnoot(6)
In 't kort, ik schaam mij over de Eeuw, waarin ik leef,Ga naar voetnoot(7)
En bid, dat de oude twist ons de oude leer hergeev'!Ga naar voetnoot(8)
meester.
't Gaat wel, mijn zoon! gij overtreft zelfs mijn verwachting.
Vervolg! Hoe staat het met de Zeedlijkheidsbetrachting?
leerling.
Och, meester, dat is erg! Ze is glad en gaaf daarheen.
De drukpers, met geweld als vrij verklaard,Ga naar voetnoot(9) moet zweeten
Van Lafontaine's tuig.Ga naar voetnoot(10) Men ziet het algemeen,
Totaal verduiveld, zich baldadigheên vermeten
Op 's heeren straat;Ga naar voetnoot(11) de kerken schandelijk ontwijd;Ga naar voetnoot(12)
En 't volk, geheel verbeest, wedijvren, als om strijd,
Wat stad op 't grootst getal van bastaards wel mag roemen!Ga naar voetnoot(13)
meester.
'k Herken mijn' leerling in dit Christelijk verdoemen....
En wat gelooft gij op het stuk van Menschlijkheid,
Thans, met Verdraagzaamheid, bij ons ten troon geleid?
leerling.
Een klank, een tooverwoord, dat heilge deugden huichelt;Ga naar voetnoot(14)
Een leus, waarmeê de wolf het weerloos schaap beguichelt!Ga naar voetnoot(15)
| |
[pagina 555]
| |
Verdraagzaamheid is van den Boozen;Ga naar voetnoot(16) dat is klaar:
Want niemand denkt als wij. De kerk is in gevaar.
't Is schorremorrie, dat Verdraagzaamheid durft preken,Ga naar voetnoot(17)
De taal in 't woord verkracht; dat woord een Duivelsteeken.Ga naar voetnoot(18)
En Menschlijkheid? Slechts grootspraak, ijdelheid, niets meer,Ga naar voetnoot(19)
Daar helsche gruwlen,Ga naar voetnoot(20) onbeschroomd, in alle rangen,
Zich voordoen aan ons oog. Zie Spanjes Vorst (zoo teêr,
Zoo trouw van aard) gehoond, gemarteld, als gevangen!Ga naar voetnoot(21)
En dan die hersenfchim,Ga naar voetnoot(22) voor Negers te ijvren - foei!
Men wil hun vrijheid, en - God schiep hen voor de boei;
Bewerktuigt hen,Ga naar voetnoot(23) om zich door ons te laten martlen.
't Is zondig medelij': 't zijn slaven; laat hen spartlen!
Gij treedt in 's Hemels regt;Ga naar voetnoot(24) de Blanke is Negerheer;
Gods orde wilde 't zoo.Ga naar voetnoot(25). Bemin hen dan niet meer,
Dan Hij - zelf hen bemint.Ga naar voetnoot(26) En ook, 't zijn immers kindren
Van d' ouden Cham: gij kunt, gij moogt den vloek niet hindren,
Die op hen rust.Ga naar voetnoot(27) Daarbij, zij hebben 't niet zoo kwaad;
Zij zijn zoo veilig en welvarendGa naar voetnoot(28) in hunn' staat,
Dat men 't benijden zou. - Al uw weldadigheden,
Uw stichtingen, met zoo veel schats bewaard tot heden,
Zijn kindren van een' trots, die zich vergoden wil.Ga naar voetnoot(29)
meester.
Zeer wel! Voor zulk betoog zwijgt elk eerbiedig stil.-
Wij hebben dan een' blik in 's naasten hart verkregen,
Zijn feilen erg verzwaard, zijn deugden fijn verzwegen;
Welnu! op de eigen wijs onze Eeuw den krans ontrukt,
Die thans de schoone Kunst op haren schedel drukt!
leerling.
Wat schoone Kunst! daaraan is in 't geheel geen denken.
Het moog' den hoogmoed dezer Eeuwe nog zoo krenken;Ga naar voetnoot(30)
| |
[pagina 556]
| |
Men stichte er tempels voor, en hemele ze op,Ga naar voetnoot(31) geen nood,
De schoone kunsten zijn gelijk een pier zoo dood.
De Geest van God alom verbannen, uitgesloten,Ga naar voetnoot(32)
Is alles koud als ijs: in ons is hij gevloten;
En, stond aan ons de keur, de kerken bleven staan,
Maar schouwburg, Opera, 't zou all' in puin vergaan!
meester.
Dat's kort en bondig. Laat uw ijver niet verslappen,
Maar meld mij nu den stand van onze Wetenschappen.
leerling.
Al één pot nat! Het oude is 't ware toch alleen;
Het nieuwe is oud, schoon nieuw voor 't waanziek algemeen,Ga naar voetnoot(33)
Naar ligchaam en naar geest verzwakt en gansch verdorven.Ga naar voetnoot(34)
Wat hebben die Journals des Modes niet verkorven,
Die Almanakken van Luilekkerland, vereerd
Als meesterstukkenGa naar voetnoot(35) door geleerd en ongeleerd!-
Neen, praat er mij niet van! Hoewel nog jong in jaren,
Kan ik, als ware ik grijs en in elk vak ervaren,
U zeggen, dat, sinds vijftig jaren, wij in all',
Wat goeden smaak en zeedlijkheid betreft, verval,
Bederf, verpesting, en schier anders niets, aanschouwen,Ga naar voetnoot(36)
En, dierlijker dan 't dier,Ga naar voetnoot(37) in 't huwlijk onze vrouwen
Niet eeren zoo 't behoort,Ga naar voetnoot(38) Buffon zelfs lezen,Ga naar voetnoot(39) en -
In 't kort, de afvallige EeuwGa naar voetnoot(40) is die, waarin ik ben!
meester.
'k Herleef in u! Gij zult, (o, laat mij u omarmen!)
Ook na mijn' dood, u mijner kranke leer ontfermen.
|
|