Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOlifanten op de koord.Aan den Heer Redacteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer en Vriend!
Onlangs van Delft, waar het kermis was, met andere reizigers, in de roef der trekschuit, naar Rotterdam varende, viel het gesprek op koorddansers. Ik merkte, bij die gelegenheid, aan, dat het te verwonderen was, dat, daar men, sedert lang, allerlei vertooningen gezien had van dieren, welken men kunstjes had geleerd, nog niemand op den inval gekomen was, om ons met dieren op de koord te vermaken. Men heeft, zeide ik, vlooijen laten zien, die voor wagenspan dienden, - honden, die voor paarden niet alleen, maar ook voor koetsiers en lijfknechts, - vogels, die voor kanonniers en soldaten speelden, enz. Waarom brengt men ook | |
[pagina 541]
| |
niet eens een of ander dier op de koord? Een olifant, bij voorbeeld, zou daarop eene niet onaardige vertooning maken. Men lachte hierop eens hartelijk; maar men keek vreemd op, en zag elkander veelbeteekenend aan, toen ik vervolgens zeide, dat zulk eene vertooning echter niet nieuw zou zijn; dat men voorheen dikwijls olifanten op de koord gezien had. Men stak er den gek mede; en, toen ik in ernst verzekerde, dat oude gedenkpenningen zoo wel, als verhalen van de geloofwaardigste schrijvers, niet toelieten aan de waarheid hiervan te twijfelen, was wel niemand zoo onbescheiden van te zeggen, dat hij het niet geloofde, maar houding en gelaat verrieden duidelijk genoeg, wat men dacht. Zoo er onder het gezelschap, waarvan ik niemand kende, geweest zijn, die uwe Letteroefeningen lezen, (en ik heb reden om dat te gelooven, dewijl sommigen duidelijk bleken niet ontbloot van letterkennis te zijn) dan zullen zij zich kunnen overtuigen, dat ik hun inderdaad geen fabeltje op de mouw heb willen spelden, wanneer gij kunt goedvinden, om aan dezen mijnen brief een plaatsje in uw geacht maandwerk in te ruimen. Ik wenschte, dat gij dit doen wildet, en stel daarin, te mijner regtvaardiging, eenig belang, omdat ik niet weet, of ik, bij een' of anderen mijner reisgenooten, bekend geweest of geworden moge zijn, dewijl ik, bij het verlaten van de schuit, hoorde, dat men, bij den schipper, navraag naar mij deed; en ik verzoek u dan ook de plaatsing beleefdelijk, met eenig vertrouwen, dat gij ze te gereeder zult inwilligen, omdat de bijzonderheid op zichzelve merkwaardig genoeg, en zeker niet algemeen bekend is.Ga naar voetnoot(*)
De beroemde Latijnsche schrijver van de levens der eerste Romeinsche keizers, suetonius, verhaalt, in het leven van nero, (cap. XI. n. 5.) dat, in een der openbare spelen, door dezen despoot gegeven, een olifant, een Romeinsch ridder tot berijder hebbende, langs eene schuins gespannen koord naar beneden liep, hetwelk xiphilinus (LXI. p. 679. D., volgens aanteekening van pitiscus) nader dus verklaart, dat de koord van het gewelf des schouwburgs tot op het tooneel afliep; dat de olifant hier eerst tegen op was gestegen, vervolgens den ridder had opgenomen, en toen met | |
[pagina 542]
| |
hem naar beneden gewandeld was. De schuinsche koord schijnt de gewone geweest te zijn, waarvan zich de waaghalzen van dien en veel vroegeren tijd, bij het zoogenoemd koorddansen, bedienden, en hun dansen zal wel niet meer dan loopen geweest zijn, gelijk de Latijnsche naam van funambulus ook niets meer zegt dan koordlooper of koordwandelaar. Het koord-dansen en springen zal, met de horizontaal gespannen koord, eerst later bedacht geworden zijn. Hoe dit zij, de olifanten althans zullen gewis niet meer dan geloopen hebben, en de schuins gespannen koord, met den zoogenoemden koorddanser er op, kan men zien afgebeeld op eenen zeldzamen Griekschen penning, weleer (misschien nog) voorhanden in het kabinet der Fransche koningen, in het Journal des Savans du Lundi 29 Nov. 1677, en aldaar, door den Abbé de camps, beschreven. - Voorts verhaalt suetonius ook, (vitá galbae, cap. VI. n. 1.) dat, in de Floralia, (spelen ter eere van flora) door dien keizer gegeven, olifanten op de koord vertoond werden; en plinius, (Hist. Nat. I. VII. c. 2.) seneca, (Ep. 85.) fl. vopiscus en anderen gewagen mede van het koorddansen, of loopen, der olifanten. Daar het nu niet begrijpelijk is, dat deze logge en zware dieren op ééne enkele koord zouden hebben kunnen loopen, zoo heeft ook een Fransch geleerde (gombewille), uit de afbeelding op een' ouden penning, beweerd, dat men zich, bij dit loopen der olifanten, van twee, evenwijdig, doch altijd schuins gespannen, koorden bediende; en ook dan blijft de zaak nog verwonderlijk genoeg. - Voor het overige waren de olifanten, als zij op het tooneel, of in de spelen, vertoond werden, doorgaans met fraaije halssieraden, vergulde ringen om hunne uitstekende tanden, enz. opgeschikt, en bediende men er zich, in deze spelen, niet enkel van, om ze op de koord te laten loopen, maar men hield er ook, met twintig en dertig te gelijk, geordende spiegelgevechten mede, en vertoonde dus den oorlog (waarin men weet, dat zij gebruikt werden) in het klein. Men kaatste ook, of sloeg den bal, staande of zittende op deze dieren, welke men dus heeft moeten leeren zich zeer vlug te bewegen, enz. Nog dienden zij, bij plegtige optogten, tot gespan voor staatsiewagens of triumfkarren, tot fakkeldragers, bij avond of nacht, houdende de fakkels met den snuit, zoo als zij almede op penningen voorkomen, enz. Eindelijk, zoodanig had men deze dieren afgerigt, dat men | |
[pagina 543]
| |
ze zelfs, bij openbare gastmalen, als beschaafde medegenoodigden voorstelde, die zich, op eene zeer geregelde en welvoegelijke wijze, van voedsel en drank wisten te bedienen. Men ziet hieruit, hoe ver wij bij de Romeinen achterstaan in de kunst van het tammaken en afrigten van deze en andere dieren. Trouwens, daar hunne groote ze zich, door hun onmetelijk vermogen, in grooten getale aanschaffen en zonder bezwaar onderhouden konden, was er ook meer gelegenheid, om er zich gemeenzaam mede te maken, en kwam het er weinig op aan, of er eenigen onder de mishandelingen bij het onderwijs bezweken, daar zij er dikwijls ettelijken moedwillig, in de spiegelgevechten en gevechten met wilde dieren, opofferden. Maar dit alles behoort niet tot het koorddansen, waarover ik alleen schrijven wilde. Anders zoude ik er meer van kunnen zeggen, en voegde ik er misschien in het algemeen, wegens de gemelde kunst bij de ouden, iets bij. Nu moet ik u reeds verschooning vragen voor mijne uitgebreidheid, en blijf, met achting,
Uw Ed. zeer dienstwillige A.S. R. 24 Julij 1823. |
|