| |
De viering van het vierde eeuwgetijde der uitvinding van de boekdrukkunst door Lourens Janszoon Koster.
Reeds is de feestvierende menigte, uit alle oorden des vaderlands, binnen Haarlems wallen, of in derzelver omtrek, verzameld; reeds wapperen van raadhuis en kerktorens de vlaggen, en verkondigt het geschut den aanvang van een feest, waarop de menschheid, in al haar schoon en luister, zich zal verheffen.
Welk een roerend gezigt is het niet, van de toppen der eeuwige duinen, die onze vaderlandsche stranden omgeven, de stad te aanschouwen, die, trotsch de bakermat en wieg van koster te zijn, in het vol gevoel der zegepraal over de aanmatiging van vreemden, zich voorbereidt, om het grootste feest te vieren, hetwelk schier immer voor denkende schepselen werd toebereid! Hoe verheffend is het niet voor den geest, na de voldinging van het gewigtig pleit voor den regterstoel van waarheid en gezond verstand, Haarlem te begroeten op den blijden dag van deszelfs zegepraal, op den dag van een feest, hetwelk een vroeger geslacht niet vergund werd alzoo te vieren, omdat het aan vorige eeuwen niet had mogen gebeuren, den sluijer op te heffen, die de eer van Haarlem en den roem van koster nog altijd bedekte!
| |
| |
Het zij der eerwaardige geschiedenis verbleven, een feest als het tegenwoordige te beschrijven; het gevoel verheft zich boven de perken, waarbinnen de veder der historie zich bewegen moet, overschrijdt de grenzen van tijd en ruimte, en hecht het voorledene, tegenwoordige en toekomstige met een' band van bloemen aaneen.
Hoe! kon het zegevierend Haarlem deszelfs torenspitsen met vlaggen sieren, kon de donder van het geschut langs de oevers van het Spaarne weêrgalmen, zonder aan hem te gedenken, wiens vlijt en kennis, ijver en waarheidsmin de eerste echte parel mogt hechten aan den krans van lourens janszoon? zonder hem gedachtig te zijn, die elke tegenspraak deed verstommen, der logen het momtuig ontrukte, de regten van Haarlem en koster verdedigde, en het pleit besliste, aan welks voldinging een viertal eeuwen wanhoopte? zonder aan koning te gedenken, wiens ijver en geestkracht hem regt gaven, bij elke losbarsting der edelste volksvreugde, zonder ijdele praal van hoogmoedige zelfverheffing, te mogen zeggen: ‘dat is mijn werk!’
Zonder zijne edele bemoeijingen, de vruchten van jaren onderzoeks, droeg Haarlem een' altijd betwistbaren eerkrans: thans, door koning bij hare regten gehandhaafd, verheft zich de stad der kenau's, ripperda's en hasselaren, boven het mededingende Mentz, als de stad van koster, den eersten uitvinder der edelste kunst, en - de geroofde lauweren trillen op het hoofd eener logenachtige mededingster; want koning, en hij alleen, heeft het pleit beslist; hij doet ons eene eerkroon dragen, zoo als geen voorgeslacht van vroeger eeuwen die dragen kon.
Grootscher en schooner werd wel nergens een feest gevierd. In de kerk, aan st. bavo gewijd, neemt het feest der menschheid, het jubel der verlichting een' aanvang. De geschiedenis zal de welsprekendheid van van der palm, de zangen van tollens voor later eeuw bewaren; maar het levend geslacht zet het zegel op Haarlems triomf, op de zegepraal der verlichting, door koster's kunst voorbereid, en roemt in den zegen, die, door eene vrije openbaring van elks gevoelen, het vaderland en der menschheid is beschoren.
Wat wonder dan ook, dat alles, wat, in Nederland, door rang en beschaving, waardij en verdienste, uitmunt, zich vereenigde ter plegtstatige feestviering, en de kerk van st.
| |
| |
bavo de bloem van het vaderland binnen hare muren mogt bevatten? Daar vereenigden zich die edelen, onder de welluidende klanken van zang- en toon- en dichtkunst, en de welsprekendheid van den demosthenes van Nederland.
Maar neen; de vreugde des harte is te groot, dan dat trotsche kerkgewelven haar zouden mogen omvatten; en verheft zij zich daarom, harer waardig, boven gevelspits en torentrans, bij den plegtigen togt naar den Achthoek. Daar toch (zoo verhaalt het de overlevering) werd de eerste letter, in de schors van den beuk, door koster gesneden; en daar ook zal de toon van dank en erkentenis, in de welluidende zangen van den edel gevoelenden arntzenius, zich doen verstaan. Nadert hier, feestgenooten! met heiligen eerbied. Van het oogenblik af, dat het opgaand geboomte, hetwelk den Achthoek omgeeft, u onder deszelfs breedgebladerde takken opneemt, staat gij als 't ware op heilig land, en voelt uwe ontvlamde verbeelding, de grenzen van vier eeuwen verzettende, de tegenwoordigheid van den geest van koster. De hemel zelf begunstigt het feest der verlichting; wolkeloos zijn deszelfs tinnen, en van uit deszelfs breede zalen ziet het onsterfelijk oog van den edelen janszoon met welgevallen neder op het offer, hem door eene late nakomelingschap, onder betooning van dank en vreugde, eerbiedig toegewijd.
Bleef het gedenkstuk, hier, ter eere van koster, opgerigt, geruimen tijd voor het oog verborgen, eer het tijdstip naderde, waarop elks blik hetzelve mogt aanschouwen; even zoo bleef de roem van koster eeuwen lang verscholen in den nacht der onzekerheid, tot dat de stem van koning zich deed hooren. Nu viel het voorhangsel weg, en het onbeneveld oog mogt de waarheid in al haren glans aanschouwen.
Ook de vermaken, voor de lagere standen des volks bestemd, hebben iets bijzonder eigenaardigs voor den wijsgeerigen aanschouwer. In het beklauteren van den hoog opgerigten mast, het steken naar den ring, en het oud-vaderlandsch vogelschieten, zoekt en vindt hij eigenaardige toespelingen op het pogen en trachten van den menschelijken geest, om, ondanks velerlei beletselen en zwarigheden, het hooge doel zijner bestemming als mensch nader te komen en te bereiken; hij verdiept zich in deze en soortgelijke bespiegelingen, en het genot, warrmede de minbeschaafde in engeren kring zich
| |
| |
verheugt, opent hem een wijduitgestrekt veld ter zedelijke overpeinzing.
Deftig en grootsch is het vuurwerk aan den avond van den eersten feestdag: het was Haarlems eere en koster's eeuwgetijde waardig. Waarom konden de slagen der vuurpijlen, hoog in de lucht losbarstende, zich niet te Mentz doen hooren? waarom het licht des tempels, waarin koster's beeldtenis heerlijk praalde, niet schitteren op de muren der stad van guttenberg? Dan, waartoe deze vragen? Wat zegt het, wanneer hij, die willens de oogen sluit voor het licht van den middag, door trotsche grootspraak wil staande houden, dat de halfjarige nacht der noordpool op de lustwaranden van het oosten is neêrgedaald? Neen, schitterende glansen van Haarlems vreugdevuur! schiet uwe stralen niet verder, opdat onbeschaamde logensprekers de eer van koster - wat zeg ik? - den luister der waarheid niet lasteren!
Altijd klopt ons het hart hoog in den boezem, wanneer wij de zegeteekenen van Neêrlands heldenroem, op vreemd geweld behaald, met geestverheffing beschouwen; maar, hetgeen men dan daarbij, als Nederlander, gevoelt, perst ons niet zelden, als mensch, een' traan uit de oogen. Of werden die zegeteekenen niet gekocht ten koste van het bloed en leven onzer land- en natuurgenooten? - Een geheel ander, een volkomen rein en onvermengd gevoel doorstroomde ons aanwezen bij het bezigtigen der eerwaardige overblijfselen, uit den geboortetijd der drukkunst, tot op onze dagen, voor het woeden der eeuwen gespaard, om, op het vierde eeuwgetijde van koster's uitvinding, de eerkroon van Haarlem te sieren. Tijdgenooten! staart vrij op alle die gedenkstukken; het zijn als zoo vele trofeën der zegepraal, welke Haarlems roem en koster's glorie verkondigen: maar het is een roem en glorie, welke door geen' traan verbitterd, door geene smartelijke aandoeningen vergald wordt, en waarbij de menschheid juichen kan. Op die eerwaardige overblijfselen starende, herdenken wij die tijden, toen het nacht was voor geest en hart beide; maar ook, toen de eerste morgenschemering doorbrak, en het weldadig licht der drukkunst, in Haarlems wallen door koster ontstoken, tot heil der wereld is opgegaan.
Daarom weêrklonken de gezangen van Haarlems schooljeugd zoo roerend en treffend in Gods heiligen tempel; daar- | |
| |
om ontvonkte de hartelijke taal des leeraars van den godsdienst het jeugdig gemoed tot vurigen dank; daarom begaf zich, in statigen optogt, het opkomend geslacht, in blijde rijen, naar het marktplein, om het standbeeld van janszoon met bloem en krans, den bevalligen tool van flora, te sieren; daarom was ook bij jeugd en grijsheid de vreugde zoo algemeen, de blijdschap zoo groot, de verrukking des harte zoo onvergetelijk; daarom mogt het zegevierend Haarlem den avond en nacht van den tweeden feestdag, door schitterend kunstlicht, in een' helderen dag herscheppen!
Heerlijk verheft zich de toren van st. bavo boven het schitterend glansen der algemeene verlichting, en deszelfs blinkende transen schenken den aanschouwer, op uren afstands, het gezigt eener statige vuurzuil, wier spits tot aan de wolken reikt. Op het eeuwgetijde van koster, op het feest aan kennis en verlichting gewijd, mogt geen nachtelijk donker de laatste feesturen omhullen, geen nacht de feestvreugd doen eindigen.
Vraag niet, vreemdeling! wien het toeval, in deze oogenblikken, binnen Haarlems wallen voert, vraag niet, tot wiens eer die duizende lampen flonkeren. Ziet gij daar niet het standbeeld van koster met een' krans van stralen omgeven? Ziet gij niet die verlichte drukpers, wier voortbrengselen, van oogenblik tot oogenblik onder de menigte verspreid, luide verkondigen, wie koster was, en waarom wij zijnen roem, onder feestmuzijk en zang, dankbaar en vol vreugde verheffen? Spreek ons niet langer, vreemdeling! van reeds opgeloste zwarigheden, uit den weg geruimde bedenkingen, wederlegde tegenspraak, en tastbaar logenachtige uitvlugten der trotschheid, die met geroofden glans wil schitteren! Het pleit is beslist - de overwinning zeker - de waarheid aan 't licht gesteld: nimmer droeg Haarlem den lauwer hooger; nimmer sierden wij koster's beeldtenis met schooner en onverwelkelijker krans, dan op dit vierde jubelfeest!
En dat feest... wie kan het ooit vergeten? Was het niet een punt van vereeniging, voor al wat in Nederland uitmunt in kennis en beschaving, wetenschap en verlichting? Was het niet een roerend tooneel, binnen Haarlems wallen en in de bekoorlijke wandeldreven van den Hout, geleerden, kunstenaars en vrienden, uit alle oorden des vaderlands, elkander, na jaren van scheiding, te zien ontmoeten, elkander te hooren welkom heeten, op het feest der drukkunst, het feest van
| |
| |
kennis en licht en kunst? Schonk het niet de innigste vreugde aan geest en hart, overal deelneming, overal blijdschap, overal orde en welvoegelijkheid, ook bij de lagere standen der maatschappij, te mogen opmerken? Schonk dit alles afzonderlijk, of bevallig te zamen vereenigd, aan dit eeuwfeest niet een' eigendommelijken luister, waarvan, voorzeker, schaars wedergade gezien werd?
Hier hadt gij moeten tegenwoordig zijn, die, der verlichting vijandig, het heil, door de drukkunst herboren, met lasterkreten begroet, der vrijheid van denken en spreken perken zet, en alleen over slaven wilt heerschen! Hier hadt gij moeten tegenwoordig zijn, die den nacht der middeleeuwen over het beschaafd en verlicht Europa durft terugwenschen! Hier hadt gij kunnen leeren, dat een volk, onder het vaderlijk bestuur van eenen geliefden Koning, nimmer de orde van den staat verstoort, waar het vrijheid en verlichting, door plegtige feesten, openlijk huldigt! Hier hadt gij kunnen leeren, dat de geest der echte verlichting en ware vrijheid ook tevens de geest van orde is, en dat alleen daar, waar boei en kluister hoofd en hart, geloof en geweten knellen, die heldenzielen te voorschijn treden, die, met pen en zwaard, het monster der heerschzucht durven bestrijden!
Gezegend het land, waar een vaderlijk Vorst het feest der verlichting, door zijne kinderen gevierd, met koninklijke giften siert en verheerlijkt! waar de kreten van oproer en opstand even vreemd zijn, als de zuchten en het geween der onschuld, die in den kerker versmacht! Driewerf gezegend Nederland, geboortegrond van koster, wieg en bakermat der ware vrijheid, zetel der kennis en der verlichting, geliefd verblijf van orde, vrede en rust! blijf gij, tot in lengte van dagen, ten toonbeeld voor de volken, dat gij waardig zijt te deelen in de zegeningen van het licht, door koster's kunst, tot heil der wereld, ontstoken! Zoo verstomme eenmaal de laster, en verspreide zich het geluk, dat gij geniet, tot aan de grenzen der aarde!
w.h. warnsinck, bz. |
|