schik ontbrak, leide dus het geld op de tafel onder den spiegel, en bragt het ontbrekende te regt. Intusschen valt haar in, dat zij nog iets in de keuken te bestellen heeft; zij gaat derwaarts, zonder het geld mede te nemen. Op dat tijdstip komt haar man in de kamer, en, vindende een pakje op de tafel liggen, onderzoekt hij, wat het zij. Bij het zien van dit goudgeld vermoedt hij terstond, wat er gaande is, neemt het goud heimelijk daaruit, doet even zoo vele stukken kopergelds op gelijke wijze daarin, legt het pakje weder neder, en gaat heen. De vrouw, terugkomende, spoedde zich nu, met het pakje, naar haren geliefden whitefield.
Gelukkig vond zij den man te huis; en, nadat zij hem met veel welbespraaktheids had betuigd, hoezeer zijne godvruchtige vermaningen haar hart getroffen hadden, gaf zij haar leedwezen te kennen, dat zij voor zijne Stichting niet zoo veel kon bijdragen, als zij wel wenschte; zij hoopte nogtans, dat hij haar penningsken goedgunstig zou aannemen. Met deze woorden reikte zij hem het pakje over, dankte hem nogmaals voor de vele stichting, die zij uit zijne met de regte zalving gekruide leerredenen getrokken had, en nam eerbiedig afscheid. Whitefield, die het pakje ongeopend in zijn' zak had gestoken, betuigde haar wederkeerig zijnen dank voor hare milde gift, en geleidde haar tot aan den trap.
Naauwelijks was zij weg, of hij opende het, om te zien, hoe groot het geschenk wel ware. Maar, toen hij de koperen munt ontdekte, en daarmede het gewaad en uiterlijk voorkomen der vrouw vergeleek, kwam hij op de gedachte, dat zij met hem den spot had willen drijven. Haastig rukte hij de deur open, en riep de Dame, die intusschen tot aan de huisdeur genaderd was, weder terug. Zij kwam terstond weder boven; en nu vroeg whitefield haar, wat toch dat armhartig geschenk (terwijl hij haar het kopergeld voorhield) te beduiden had, wat hij daarmede zou uitvoeren, en of zij het hem misschien gebragt had, om hem daardoor een weinig voor den gek te houden. Mistr. hill, die zich volkomen bewust was, echte stukken goudgeld in het papier gedaan te hebben, herinnerde zich thans, ter goeder ure inderdaad, de woorden haars mans, bij welke hij hem eenen bedrieger en schelm had genoemd, en besloot nu, dat whitefield in dien tusschentijd het goudgeld voor koper had