Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 420]
| |
De spectator.V.
Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci.
Wij wenschen, zeer geachte MedeledenGa naar voetnoot(*)! dat meer, dan tot nu toe het geval was, onze bijeenkomsten zullen veraangenaamd worden door goede Bijdragen, opdat, na het aanhooren eener meer uitvoerige Redevoering, het gezelschap niet zoo aanstonds behoeve uiteen te gaan, om den gebrokenen avond elders te eindigen, maar men nog een weinig hier toeven kan, in het uitzigt, dat men nog iets, waartoe men juist geene zeer groote inspanning behoeft, zal hooren, en waarbij men, op zijn gemak, het pijpje rooken kan. Meermalen hoorde ik elders bijdragen, zeer goede bijdragen, van dezen en genen der leden, - ook van de zoodanigen, die zich voor uitvoeriger arbeid dan minder vonden berekend, - de langere redevoering vervangen, en was getuige van de groote toejuiching, waarmede men dezelve ontving. Het geven van bijdragen is bij ons nog eene zeldzaamheid. Wij wenschen dit anders; en in dit Lokaal - gij weet het - gaat dit ook doorgaans anders. Na het ernstige hooge Treurspel valt wel de gordijn, maar daarom is het dan nog niet afgedaan; men verwacht en ontvangt het meer amusante Naspel. Ik las het nog onlangs in het Nieuws- en Advertentieblad: na den Gijsbrecht van Aemstel volgt altijd de Bruiloft van Kloris en Roosje; en, in spijt van den Betweter in dat nieuwspapier, vernam ik, dat dit nog onlangs hier in dit Lokaal mede alzoo is geschied; waaruit ik met genoegen heb opgemerkt, en wij mogen ons te zamen daarover verblijden, dat de zucht tot het nieuwe het alhier nieuw opgerigt Tooneel niet heeft besmet, en dat men geene oude palen verzetten, of oude vaderlandsche zeden en gewoonten te na treden wil. Ik hoop echter niet, Mijne Heeren! dat gij dit zóó zult opvatten, alsof ik onze voorlezingen dor en droog, en alzoo geheel onvermakelijk, gesteld en voorgedragen, zou verlangen; terwijl dan, na dezelve, een van ons - als Arlequin - met eene bijdrage zou optreden, om ons de verveling wat weg te spotten; of dat, na een hoog ernstig en nuttig stuk, juist een Hansworst al den blijvenden goeden indruk moet komen vernietigen. Neen, waarlijk! zoo rigt men het ook | |
[pagina 421]
| |
bij eenen goeden Schouwburg niet in, althans niet hier in deze stad; en de zinspreuk, Nut en Vermaak, van dit schoon Lokaal, waarin wij thans voor de eerste maal zamen zijn, bedoelt geenszins, dat het vermaak het nut verwoesten moet. In Nut en Vermaak iets over Nut en Vermaak te zeggen, zal, denk ik, juist nu eene niet geheel ongepaste bijdrage zijn. ‘Eigenlijk moet Vermaak Nut, en Nut moet Vermaak zijn,’ zoo zeide en schreef eens zeker wijshoofd; ter wederlegging van welke magtspreuk ik niets anders te zeggen heb, dan het voorstel, om de zinspreuk van onze Maatschappij ‘Tot nut van 't Algemeen’ in die van ‘Tot vermaak van 't Algemeen’ te veranderen; waarover zich, buiten twijfel, de zalige schim van vader nieuwenhuizen, zoo deze bewustheid draagt van hetgeen bij zijne Inrigting nu nog plaats heeft, verontwaardigd gevoelen zou, en waardoor ik geloof, dat deze Maatschappij misschien wel in aantal, maar geenszins in soort van leden zou aanwinnen. Nut en Vermaak houd ik voor zeer onderscheiden, en men moet het een met het ander niet verwisselen. Ik ben natuurlijk dezen winter getuige geweest van menig ijsvermaak, en wil daaraan nu wel iedere soort van nuttigheid niet ontzeggen; maar, als men u tot het nemen van vermaak op het ijs uitgenoodigd had, en u, Mevrouw of Mijnheer! dan met den dag uit het bed schelde, en u de bijl in de hand gaf, ten einde de bijten open te hakken, zoudt gij toch waarlijk wonderlijk opzien, ofschoon gij toestemmen zult, dat het openhakken der bijten van groote nuttigheid is. En - om andere voorbeelden te nemen - dat de Justitie gehandhaafd wordt, en alzoo een dief zijne competente portie krijgt, heeft zeker nuttigheid; maar ik beklaag echter het meisje, hetwelk naar zoodanig schouwspel verlangt, om zich - te vermaken. De verandering der belastingen voor het Nederlandsch Rijk heeft zeker eene groote nuttigheid, want anders hadden noch Koning noch Minister dezelve begeerd, en ook de Tweede Kamer dezelve nimmer toegestaan; maar wat nu het vermakelijke daarvan betreft, zoo mogen daarvan de Schiedamsche Branders getuigen, die thans, met hunne koeijen en zwijnen, om spoeling roepen! Ziet daar eenige nuttige dingen genoemd, welke echter niet bijzonder vermakelijk zijn; en welk een aantal vermaken kon ik aanvoeren, waarin volstrekt geene nuttigheid is! | |
[pagina 422]
| |
Dan, het zij ik mij tot enkel geoorloofde of ook tot enkel ongeoorloofde vermaken bepaalde, vrees ik echter, dat ik welligt den smaak en het genoegen van dezen of genen onder ons te na sprak. Maar waartoe zou deze opnoeming ook noodig zijn? Wie uwer ontkent het toch, dat men zich grootelijks vergissen zou, wanneer men zich door het luidruchtig gedruisch van het vermaak liet uitlokken, in vertrouwen dat men Nut en Vermaak juist altijd bijeen vindt? ‘Alzoo - Nut en Vermaak willen wij zorgvuldig onderscheiden. Nut is geen Vermaak, en Vermaak is geen Nut.’ - Neen! ook voor deze magtsprenk moeten wij ons wachten; zij is geenszins van algemeene toepassing. Sommige vermaken hebben zekerlijk hunne nuttigheid; niet alleen maar, of ook niet zoo zeer, omdat de arme handwerksman en kunstenaar daardoor aan den kost komt, (want op die wijze kon men ook het meest ongeoorloofde en iedere schole der ondeugd voorstaan) maar al was het ook alleen maar daarom, dat de nutstichter uitspanning en vermaak behoeft, opdat zijne veerkracht om nut te stichten niet verlamme. De mensch is veel te zinnelijk en te zwak, dan dat men hem, zonder schade, het vermaak benemen kan. Het nuttige is dikwijls zeer vermakelijk, ja! - voor enkele menschen; maar onze Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen zal nog wel eenige jaren moeten werkzaam zijn, eer ieder mensch alleen in hetgeen nut sticht zijn vermaak zal vinden. Men zegt ook, dat het Nut de moeder van het Vermaak is. Het kan zijn; maar vooralsnog is het niet altijd nog alzoo op onze wereld; misschien in hoogeren kring en bij hoogere wezens. En dat het Vermaak, zoo als wij hier dat nemen en zoeken, niet dan bij toeval eens de moeder van het Nut wordt, stel ik buiten twijfel. Liever willen wij Nut en Vermaak zusters noemen, die wel eens, ja al dikwijls, met elkander overhoop liggen, maar zich ook nu en dan zusterlijk de hand bieden, een eindwegs zamengaan, doch zich, helaas! nog telkens dan weêr vaneenscheiden. Dit gebouw, te harer vereeniginge en hulde gesticht, moge haar duurzaam aaneenstrengelen, zonder wezenlijke schade voor eene van beiden! Voorwaar, dan is er binnen onze muren een wonder gesticht. Dat zich de zusters onderling verstaan en vereenigen, is goed. Zij kunnen het; er zijn onderscheidene en veelvuldige punten van aanraking en toenadering. Maar het dartele zusje | |
[pagina 423]
| |
vermaak moet een weinig, ja wat veel zelfs, toegeven; want zuster nut is uit haren aard wat ernstig, en heeft karakter. Zuster vermaak moet zich niet te allen tijde en overal willen indringen; en waar zij is, moet zij echter zuster nut nimmer afwijzen. Toegeven kan zuster nut in het geheel maar niet. Eene proeve; Ik vond beide zusters niet lang geleden bijeen; het was bij - eene Begrafenis. Eerst bragt men het lijk uit den weg. Zuster nut had de directie, en alles ging deftig, bedaard en ernstig toe, zoodat alles hier groote nuttigheid had, en zij ieder tot ernst stemde. Maar zuster vermaak kwam er bij, en zeide, dat het nu verder hare zaak was. Zij had de zaal met smaak ingerigt en verlicht; zij had de tafel gedekt en wel voorzien; ook had zij den wijn niet vergeten; - en spoedig kon nu zuster nut in het geheel niet meer aan het woord komen; dat een Lijkfeest wezen zou, werd een Bagchusfeest. De dartele deerne had alles bedorven, en zuster nut vertrok, want hier zou zij het hebben moeten besterven. Op eene Bruiloft zit het vermaak voor; maar daar is het, even als in het Huwelijk, zeer ongelukkig, zoo voor het nut ook niet een stoel wordt gezet. Na menige bruiloft beklaagde men zich, van wege de gevolgen, (gelijk men zich bij menig huwelijk beklagen moet) dat Jufvrouw vermaak hare zuster nut daar niet mede genoodigd had, of, al deed zij dit, door hare dartelheid, die waardige zuster van de tafel en uit geheel de woning verjoeg. Moeijelijk, zeer moeijelijk, kunnen, op den duur, de zusters zich bijeenhouden en verdragen. Echter heeft men haar zoo gaarne bijeen. Het vermaak is dan alleen en volstrekt gevaarlijk, wanneer het met zuster nut in onmin is; en het nut vindt den besten toegang, waar het door zuster vermaak wordt ingeleid. Ons nuttig vermaken, dat is het ware; maar vermakelijk nuttig zijn, klinkt wat vreemd. Vanwaar komt dit toch? Ik zal het u zeggen. De oudste zuster heet nut, en aan haar komt de rang toe, haar in de zinspreuk voor dit Lokaal daarom ook toegekend. Zij moet alzoo de jongere zuster, vermaak, zoo wat raden en leiden. Keeren wij dit nimmerom, en vreezen wij geenszins, dat de oudere wijzere zuster de jongere kwalijk bejegenen zal. De jongere is een dartel kind, en behoeft de curatele der oudere; zonder deze wordt zij - | |
[pagina 424]
| |
helaas! de ondervinding leerde het reeds duizendmalen - de verstoorster van iedere nuttigheid. Nut en Vermaak! zeer juist is de zinspreuk van dit schoon gebouw; en, ofschoon wij, als Departement van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, ons het nut vooral ten doel stellen, zijn wij daarom het vermaak van het Algemeen geenszins vijandig, maar willen er in iedere onzer bijeenkomsten gaarne toe medewerken, dat de beide zusters zich vriendelijk en overal de hand bieden, en zuster vermaak, door zuster nut gezuiverd, geleid en veredeld, hoe langer hoe meer tot eer en vreugde zij van beider verhevenen Oorsprong, die het Algemeen het uitnemendste goed en de overvloedigste vreugde gunt. |
|