trent dien tijd, en haar bezit van eene eigene boekdrukkerij. Beide berusten in mijne bibliotheek, en zijn in klein 8vo formaat, in Gothische letters, binnen voornoemde stad Norwith, bij zekeren antonius de solemne, gedrukt. Het eene voert ten titel: ‘Die CL Psalmen Davids, wt den franchoyschen dichte in Nederlantschen ouerghesett door Petrum Dathenum, mitsgaders de Christelicken Catechismo, ceremonien ende gebeden. Tot Noorwitz gheprint bij Anthonium de Solemne. Anno MDLXVIII.’ Aan het hoofd der Psalmen, van welke de eerste verzen met muzijknoten zijn voorzien, staat eene Introductie tot de musica, om behoorlijk te leeren zingen; en dezelve worden gevolgd van den Catechismus, bekend onder den naam van
Heidelbergschen, van het formulier des doops, de onderzoeking bij het aannemen van ledematen, de formulieren bij de bediening van 't nachtmaal en de plegtigheid van 't huwelijk, alsmede van eenige gebeden; terwijl eindelijk alles besloten wordt door een register en dit onderschrift: ‘Ghedruckt in 't Jaer ons Heeren 1568.’ - Het tweede stuk is betiteld: ‘Belydenisse ende eenvoudige wtlegghinge des waerachtighen gheloofs, en der algemeynen articulen van de suyvere Christelicke religie. Gemaeckt van de dienaers der kercken Jesu Christi die daer in Switserland zyn. Item die belydenisse des gheloofs der gemeynten van Francryck. Anno 1568. Gheprint tot Nordwitz by Antonium de Solemne.’ Het bevat dus de vertaling der Zwitsersche en Fransche geloofsbelijdenissen; en, daar bij het voornoemde Psalmboek de Heidelbergsche Catechismus is gevoegd, schijnt het, wel is waar, dat bij deze gemeente, (die, vóór hare uitdrijving onder Koningin maria, het leerboekje van alasco bezigde) na hare terugkeering onder Koningin elizabeth, dit opstel was ingevoerd; doch dat echter eenige harer leden van andere geloofsbelijdenissen niet vreemd waren, en dat zij derhalve zoo wel uit Zwingliaansche als Calvinistische hervormden bestond, die aanvankelijk, toen men aan schoolsche spitsvindigheden minder dacht, niet zoo stellig onderscheiden werden.