| |
| |
| |
Voetreis over den Simplon in 1813.
(Vervolg en slot van bl. 372.)
Toen wij den 21 November onze reis wilden voortzetten, baarde de vrij aanmerkelijke hoeveelheid sneeuw, die in den nacht gevallen was, ons eenige ongerustheid; doch, daar men ons verzekerde, dat de sneeuw nog lang niet dik genoeg was om lavines te kunnen veroorzaken, en wij dus niets te vreezen hadden, begaven wij ons, omtrent 9½ ure, met nieuwen moed en krachten op weg.
Van Bryg af hadden wij steeds de boorden der Saltine gevolgd, welke van de hoogte des Simplons noordwaarts vliet, zich met de Rhone vereenigt, en, na met deze rivier het meer van Geneve en een gedeelte van Frankrijk doorstroomd te hebben, zich eindelijk tusschen Marseille en Montpellier in de Middellandsche Zee ontlast. Nu leidde onze weg ons langs de Veriola, anders ook Vedro of Diverio genaamd, welke van denzelfden berg zuidwaarts naar Italië stroomt, zich niet ver van Crevola met de Toccia of Tosa vereenigt, vervolgens, te zamen met dezen stroom, hare wateren, in het Lago Maggiore, met die van den Ticino of Tessin vermengt, voorts bij Pavia in de Po valt, en geheel Lombardijen doorstroomt, om eindelijk, niet ver beneden Ferrara, in de Adriatische Zee uit te loopen.
Van het dorp Simpeln daalt men vrij snel af tot in eene diepte, waar de weg, over eene groote brug, naar den linkeroever der Veriola leidt. Aan den anderen kant van den stroom staat een vrij net kapelletje, en eenige schreden van daar komt men in de eerste galerij aan de Italiaansche zijde, genaamd de galerij van Algaby. Dezelve is 80 passen lang, en kan aan beide zijden met houten deuren gesloten worden.
Van hier komt men in het akeligste gedeelte van den geheelen weg, bekend bij den naam van Vallei van Gondo; en deze ruwe streek duurt, met afwisseling, voort tot omtrent de grenzen van het Sardinische Koningrijk. Het is bijna niet mogelijk, met woorden een denkbeeld te ge- | |
| |
ven van al het sombere en schrikverwekkende, maar tevens grootsche en schilderachtige, 't welk de natuur hier heeft vereenigd; en ik moet bekennen, dat, hoezeer de rede mij zeide, dat wij niets te vreezen hadden, het geheel eenen zoodanigen indruk op mij maakte, dat ik mij soms niet van eene zekere huivering konde onthouden. Het dal wordt hier hoe langer hoe enger, zoodat dikwijls de weg, met den in den afgrond woedenden stroom, de geheele breedte inneemt tusschen de kale zwarte rotsen, die aan beide zijden duizende voeten hoog loodregt ten hemel stijgen; ja op sommige plaatsen heeft men zelfs aan den voet der rotsen de noodige breedte voor den weg moeten weghakken, en op andere ziet men de toppen der bergen van beide zijden zoodanig tot elkander overhellen, dat zij en weg en stroom grootendeels overdekken, en de reiziger niet, dan met siddering en onwillekeurigen angst voor eene instorting dezer ontzettende gevaarten, het oog derwaarts durft slaan. Ook de onophoudelijke krommingen van den weg brengen veel toe, om dien akeligen indruk te vermeerderen. Overal is men van even hooge rotsen omringd; en men ontdekt even weinig, van waar men gekomen is, als waar men de uitkomst uit deze verlatene streken zal vinden; en, om zijne vrees ten top te voeren, ziet de reiziger overal op zijnen weg eene menigte rotsklompen, welke jaarlijks door de lavines van boven van de rotsen in haren val worden medegesleept, en soms in den afgrond den stroom stuiten, of dwingen, door telkens veranderde watervallen, zijnen weg naar de lagere streken te vinden. Het éénige, waardoor in deze woeste streek de reiziger schijnt gerust gesteld te
kunnen worden, is, door zijne oogen en gedachten te vestigen op hetgeen hier door menschenhanden daargesteld is; op de granietrotsen, die hem nu eenen vrijen doorgang laten; op de bruggen, die reeds sedert eene menigte jaren de kracht der stroomen trotseren; op den weg, die hem (behalve misschien in 't voorjaar) eenen even zekeren en gemakkelijken overtogt verschaft, als de straten der grootste en volkrijkste steden. De vin- | |
| |
dingrijke en volhardende menschelijke kunst, in strijd met de krachtige en ruwe natuur, die de reiziger hier aantreft, moet noodzakelijk eenen diepen en ernstigen indruk op hem maken. Maar een nog grooter contrast zal het hem toeschijnen, en mogelijk zal hij zelfs nog tot lagchen overslaan, wanneer hij (zoo als dikwijls het geval is) eene net beschilderde, met pakken en doozen beladene reiskoets, met lakkeijen, kamerdienaars en kamermeisjes voor en achter op het rijtuig, en fijn opgevoede heeren met vertroetelde dames in hetzelve, hier in de vallei van Gondo ontmoet.
Hoedanig het weder ook moge zijn, dat men in hooge bergstreken aantreft, 't zij zonneschijn of regen, kalmte of storm, men vindt er bijna altijd eene bijzondere uitwerking van licht, of eenig ander merkwaardig verschijnsel, dat men met een ander weder niet zoude gezien hebben. Toen wij den Simplon afdaalden, was de lucht donker, en er viel een' geruimen tijd vrij zware sneeuw, 't geen wij in de maand November ook wel niet veel anders hadden kunnen verwachten. Hoewel nu deze reis in den zomer en bij helder weder menig eene aangenaamheid moet opleveren, die wij moesten missen, waren wij echter zeer tevreden, deze sombere streek juist in al hare ijsselijkheid te doorkruisen. Daardoor hadden wij het voordeel, dat de temperatuur der lucht, die wij gevoelden, geheel in overeenstemming was met hetgeen wij zagen; iets, dat, wel is waar, op zichzelve een ongemak was, maar een kortstondig ongemak, dat wij gaarne wilden lijden, om eenen dieperen indruk van deze reis te behouden. Nog was het sterk afsteken der vallende sneeuw tegen de zwarte rotsen iets zeer schilderachtigs; doch 't geen wij vooral aan het duistere weder te danken hadden, was, dat de wolken zoo laag hingen, dat wij op vele plaatsen de toppen der bergen of rotsen niet konden zien, als zijnde dezelve geheel in de wolken gehuld, zoodat wij daardoor volkomen als in een vertrek waren opgesloten, waarvan de rotsen de wanden en de wolken de zoldering uitmaakten; iets, dat mij meermalen in Zwitser- | |
| |
land heeft mogen gebeuren, en mij telkens op nieuw een verbazend schouwspel heeft toegeschenen. Waarschijnlijk is de sterke indruk, welke door dit verschijnsel veroorzaakt wordt, daaraan toe te schrijven, dat, men in dat geval de toppen der rotsen niet meer kunnende zien, de verbeelding derzelver hoogte tot in het oneindige kan voortzetten.
Na in deze woeste vallei, door middel van stout gebouwde bruggen, nu eens den regter-, dan weder den linkeroever der Veriola gevolgd te hebben, vonden wij eindelijk de grootste galerij voor ons; doch, voordat wij dezelve intraden, trok de Veriola onze aandacht, door eenen bijzonder schoonen waterval, dien zij aldaar, regts van den weg, in de diepte vormt. Deze galerij heeft meer dan 200 passen lengte, en men is verpligt geweest op twee plaatsen zijdelingsche openingen te maken, ten einde inwendig genoegzaam licht te verschaffen. Het doorbreken van deze galerij, welke die van Gondo genoemd wordt, is ontegensprekelijk de zwaarste arbeid van den geheelen weg geweest, te meer, daar men hier door louter graniet heeft moeten werken. Zoodra men uit dezelve komt, treedt men op de brug, die men heeft moeten bouwen, om eenen doorgang te laten aan de wateren van de Fracinone of Alpirnbach, die men met eenen zeer schilderachtigen val van den berg ziet komen, om onder door de brug eenen tweeden val te doen, en zich vervolgens met de Veriola te vereenigen. Dezelfde wilde natuur houdt nog eenigen tijd aan, tot dat men komt aan Gondo, of Gunt, een klein gehucht, in 't welk een groot gebouw, waarvan de vreemde bouworde geheel met de ruwheid der streek overeenstemt, de voornaamste plaats inneemt. Dit gebouw is zeven verdiepingen hoog; en, hoewel men het, op eenen afstand gezien, eerder voor het verblijf van booze geesten zoude houden, is het echter met een weldadig oogmerk door de familie stockalper van Bryg opgerigt, ten einde tot eene soort van herberg of Hospice te dienen. Nadat men dit gehucht verlaten heeft, wordt de vallei iets breeder, en
| |
| |
de natuur een weinig minder verschrikkelijk. Ook konden wij nu bespeuren, dat wij reeds aanmerkelijk gedaald waren, vermits de sneeuw, die te voren op den bodem geheel hard en bevrozen was, nu allengs vochtiger werd, en kort vóór het dorp Isella geheel ophield. In dit dorp of gehucht, dat reeds een eindwegs over de Zwitsersche grenzen gelegen is, vonden wij Sardinische douaniers, die ons afvroegen, of wij geen contrabande bij ons hadden; doch op ons ontkennend antwoord, en na onze paspoorten ingezien te hebben, ons zonder verder oponthoud doorlieten. Over het geheel zijn de douaniers en policiebeämbten in Italië niet van de moeijelijkste, en men kan met een goed drinkgeld al zeer veel van hen gedaan krijgen, uitgenomen bij de meeste beämbten van het Oostenrijksch Gouvernement, welke eene bijzondere gaaf bezitten, om den vreemden, hoe zeer zij ook voor alles gezorgd hebben, het reizen uiterst moeijelijk te maken.
Een weinig verder gingen wij door de derde galerij, welke veeleer een over den weg uitstekend stuk rots schijnt te zijn, waar men onder door gaat, en 't welk, aan den kant van den stroom, slechts op éénen pilaar rust. Nu ziet men nog wel vreesselijke rotsen en hooge bergen; maar, in vergelijking met de streek, die men een uur te voren is doorgekomen, zoude men zich reeds in eene geheel andere wereld wanen; ook vindt men weder sporen van vruchtbaarheid; hier en daar ziet men gras en zelfs boomen; en, wanneer men daarna in de aangename vallei van Dovedro komt, waar men het gehucht en verschillende op zichzelve staande huisjes op eene zachte helling voor zich ziet, meent men weldra het einde der reis bereikt te zullen hebben; echter vindt men, na nog een groot eind wegs gegaan te hebben, wederom eene galerij; doch deze, die 80 passen lengte heeft, is dan ook de laatste. Nu is men niet ver meer van de vallei van Oscella, die men reeds over den stroom door eenen naauwen bergpas ontdekt.
Hieromstreeks zagen wij eene buitengewoon groote wit marmeren zuil liggen, welke, met meer andere fragmen- | |
| |
ten, die wij naderhand hier en daar aan den weg vonden, bestemd was voor eenen triomfboog, welken napoleon bevolen had, dat aan het einde des wegs te Milaan zoude opgerigt worden, om aldaar tevens tot stadspoort te dienen. Het ligchaam van dezen boog was vóór napoleon's val reeds gebouwd, en bijna alle de versierselen van de beste Italiaansche beeldhouwkunstenaars waren ook reeds gereed, zoo als ik gezelve te Milaan gezien heb; doch sedert de omwenteling is er niet meer aan gewerkt. Ware de boog geheel voltooid geweest, dan zoude men dien hoogstwaarschijnlijk onaangeroerd gelaten hebben; even zoo als in het keizerlijk paleis, dat door den Onderkoning bewoond wordt, in eene der schoonste zalen, de Apotheose van napoleon, een meesterstuk van den grooten a fresco - schilder appiani, ongeschonden bewaard is gebleven; doch, nu de triomfboog nog niet geheel voltooid was, bestond er tot het voortzetten van dit werk, buiten de zwarigheid, dat men de noodige gelden daartoe niet wilde geven, ook nog vooral deze, dat de meeste basreliefs, die denzelven moesten versieren, verscheidene overwinningen van napoleon voorstellen, en onder deze ook eenige, welke hij op de Oostenrijkers behaald heeft; en het is dus niet onnatuurlijk, dat de tegenwoordige Oostenrijksche regering eenigzins met deze zaak verlegen is. Intusschen is het te bejammeren, dat het werk maar niet tijdig genoeg voltooid is geweest, daar de wit marmeren boog eene overheerlijke uitwerking bij het inkomen van Milaan zoude gedaan hebben, en de daartoe behoorende versierselen inderdaad als meesterstukken der nieuwere kunst moeten
beschouwd worden.
Nadat wij nog een klein eindwegs verder dan gemelde zuil, door eene kromming, tot digt bij Crevola gekomen waren, keerde de weg op eens regts af; wij verlieten het val di Vedro, en bevonden ons nu aan den voet van den Simplon, in de vlakte van de vallei Oscella, of Ossola. Het genoegen, dat men gevoelt, wanneer men, na twee dagen in die allerwoestste streken doorgebragt te
| |
| |
hebben, zich weder bevindt in een vrolijk, bewoond dal, dat reeds eenigzins in het zachte klimaat van Italië deelt, kan men zich ligtelijk voorstellen; en het dal d'Oscella levert, buiten alle deze voordeelen, bij Crevola ook nog een zeer schilderachtig gezigt op, door de menigte dorpen, kerkjes, kapelletjes, kasteeltjes en huizen, die, alle geheel wit aangestreken, 't zij in het dal, 't zij op de helling der bergen, die hetzelve insluiten, het landschap verlevendigen.
Naauwelijks waren wij in de vlakte, of wij gingen over de uitmuntend schoon gebouwde brug van Crevola, die 60 passen lang is, en aan de Veriola eenen doortogt verschaft naar de Toccia of Tosa, die het dal in deszelfs geheele lengte doorloopt. Nu hadden wij nog eenen lijnregten weg van een uur lang tot Domo d'ossola, doch die ons veraangenaamd werd door de menigte boeren en boerinnen in verschillende kleederdragten, welke van de markt van Domo kwamen, en die door het Italiaansch, hetwelk zij spraken, (hoewel een ellendig patois) en aan hetwelk onze ooren nog ongewoon waren, onze opmerkzaamheid geheel tot zich trokken.
Na zes uren gaans van het dorp Simpeln kwamen wij in den namiddag te Domo d'ossola, waar wij onzen intrek namen in het Hotel d'Espagne, en dadelijk begonnen te accorderen voor al 't geen wij noodig hadden, zoo als zulks de algemeene gewoonte is voor de reizigers in Italië, die er eenigzins op gesteld zijn, om niet twee- en driemaal de waarde te betalen van 't geen zij genoten hebben.
Domo d'ossola wordt verlevendigd en is welvarende, doordien het juist aan den voet van den Simplon ligt. Hetzelve is nog 942 voet boven de zee verheven. Bij strabo en in het Itinerarium Antonini vindt men gewag gemaakt van een plaatsje, Oscella genaamd, dat zeer mogelijk het tegenwoordige Domo d'ossola geweest is. Deze laatste naam moet men waarschijnlijk daarvan afleiden, dat daar ter plaatse de eerste of grootste kerk van de geheele vallei van Oscella of Ossola geweest is,
| |
| |
vermits in het Noorden van Italië overal de voornaamste of kathedrale kerk il duomo of il domo genoemd wordt.
Van Domo d'ossola loopt de groote Simplon-weg door het geheele lagere gedeelte van het val d'Oscella. Te Fariolo komt men aan het Lago Maggiere, welks boorden men volgt tot aan Sesto Calende, gelegen aan het zuidelijkste uiteinde van dat meer, en van daar loopt de weg bijna in eene regte lijn tot Milaan. Van Domo d'ossola tot Milaan heeft men nog 10½ posten; terwijl de weg van Bryg tot Domo d'ossola op 9 posten berekend is. |
|