Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
moeten bekennen, dat, niettegenstaande de spoedige invoering van dezelve, na de eerste openbaarmaking door den onsterfelijken jenner, derzelver algemeene verbreiding, ook nu nog, vele hinderpalen ontmoet. Men zal mogelijk zeggen, dat, ja, dit onder de minder beschaafde volksklasse het geval is; doch indien ik, uit hetgene ik in mijnen kring ondervind, analogisch mag oordeelen, dan geloof ik, dat ook bij den meer verlichten en beschaafden stand nog vele vooroordeelen tegen dezelve gevonden worden. Tot het wegnemen, of ten minste doen verminderen, van deze komt mij vooral gepast voor, het aanvoeren van zulke daadzaken, die de nuttigheid van bovengemelde kunstbewerking in een helder daglicht plaatsen. Zoo vond ik dan onlangs in het Journal van hufeland, Junij 1822, onder de rubriek Vaccinatic, het volgende, welks plaatsing in dit veel gelezen wordend Tijdschrift mij tot bovengemeld einde zeer gepast voorkwam: | |
Viering van het Feest ter eere van Jenner te Berlijn, en overzigt van de Koepokinenting in het Koningrijk Pruissen, gedurende het jaar 1820.Zoo als reeds sedert tien jaren heeft plaats gehad, werd ook nu wederom de veertiende Mei, zijnde de dag, waarop jenner de eerste koepokinenting in het werk stelde, op aanzoek van het Geneeskundig Gezelschap, (welks stichtingsfeest alsdan tevens plaats heeft) door de Berlijnsche Geneesheeren, met een vrolijk gastmaal in de Diergaarde gevierd, tot een dankbaar aandenken aan den onsterfelijken uitvinder, en aan de weldaad, die de Hemel, door hem, aan het menschelijk geslacht geschonken heeft. Deze dag immers is en blijft een feestdag voor de geheele menschheid; want het is nu reeds langer dan twintig jaren, dat de waarde van deze belangrijke ontdekking zich meer en meer bevestigd heeft. De vreesselijke Kinderziekte is door dezelve eene zeldzaamheid geworden, en gaat derzelver geheele uitroeijing te gemoet; terwijl zij tevens oorzaak is, dat het menschelijk geslacht on- | |
[pagina 406]
| |
eindig in aantal, gezondheid en schoonheid heeft gewonnen. Hoogst aangenaam waren de berigten, welke de Staatsraad hufeland, bij deze gelegenheid, omtrent de gedurende het jaar 1820 in de Pruissische Monarchij verrigte inentingen, mededeelde. Derzelver resultaat was, dat in dit jaar, in de gansche Monarchij, 346, 582 kinderen waren ingeënt. Indien men hier nu nog de lijsten van zes distrikten, welker opgave nog ontbrak, bij rekent, dan kan men buiten twijfel stellen, dat een getal van 400,000 voorwerpen, door de Koepokinenting, tegen de Kinderziekte is behoed geworden. Het is verder belangrijk, te zien, hoe zich, in ditzelfde jaar 1820, het getal der geborenen verhoudt. Dit bedraagt, namelijk, een aantal van 484,523 kinderen. Hiervan werden in de zeven groote steden van den eersten rang geboren, te Berlijn 6924, te Breslau 2789, te Koningsbergen 2312, te Keulen 2005, te Dantzig 1794, te Maagdenburg 1302, en te Aken 1245. Wanneer wij nu eene vergelijking maken, dan zien wij, dat van 484,500 jonggeboren kinderen 400,000 zijn ingeënt geworden: er blijft dus een getal van 84,500 oningeënten over. Indien wij echter in aanmerking nemen, dat, zoo als men weet, bijkans een vijfde gedeelte van alle jonggeborenen sterft, alvorens den ouderdom van een half jaar bereikt te hebben, en dat de meeste inentingen bij kinderen van meer gevorderden leeftijd worden in het werk gesteld, dan wordt het zoo even gemelde overschot van niet ingeënten voor een groot gedeelte te niet gedaan, en men kan dus met zekerheid aannemen, dat slechts een klein gedeelte van hen, die niet zijn ingeënt, in het leven blijft. In dit jaar werden, door het geheele Rijk, slechts 1190 menschen door de Kinderziekte weggeraapt; ja zelfs te Berlijn, alwaar anders jaarlijks nog een aanmerkelijk aantal kinderen het slagtoffer van deze ziekte werd, stierven in dit jaar slechts acht aan dezelve, en dus zeven minder, dan in het vorige jaar. | |
[pagina 407]
| |
Ook in dit jaar werd de Pokziekte uit andere Landen, door aansteking, naar verscheidene streken van het Rijk overgebragt, zoo als te Dobberschen en Siegendorf in Silezië, Neu-Ruppin in Brandenburg, Paderborn, Bursen, Herford en Bielefeld in Westfalen, Emmerik aan den Rijn, Elbingen, enz.; doch werd ook overal, door eene spoedig in het werk gestelde algemeene inenting, en de onvermoeide pogingen van hen, aan wie de algemeene zorg voor de gezondheid is toebetrouwd, ras onderdrukt. Het overzigt van alle de in dit jaar in het Pruissische Rijk overledenen, zoo wel als in het bijzonder van de aan de Kinderpokken gestorvenen, strekt ten nader betoog van de waarde der Koepokinenting. Welk een verschil met vorige tijden, toen men kon rekenen, dat er jaarlijks, op eene bevolklng als de boven gemelde, 20 à 30,000 menschen aan de Kinderpokken stierven, de honderdduizenden niet medegerekend, welker gezondhetd en schoonheid door dezelve verloren ging! Men zal uit dit overzigt ook zien, dat het grootste getal van overledenen aan de Kinderziekte in de provinciën Koningsbergen, Gumbinnen, Posen en Oppeln gevonden wordt, alwaar gebrek aan beschaving bij de landbewoners zoo wel, als de plaatselijke gesteldheid, der weldadige Koepokinentinge hinderpalen in den weg stelden, ter wegneming echter van welke in de toekomst, door de krachtdadige medewerking der Regering, genoegzame maatregelen in 't werk gesteld zullen worden. Nu volgt een overzigt van de gestorvenen in het algemeen, en de aan de Kinderziekte overledenen in het bijzonder, in elke provincie van het Koningrijk Pruissen. Daar dit echter voor den Nederlander minder belangrijk is, ga ik zulks stilzwijgend voorbij, tevens wenschende, dat het hier boven medegedeelde aan de verdere uitbreiding der zoo nuttige Koepokinenting, ook in ons Vaderland, dienstbaar zijn moge. |
|