Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 297]
| |
Mengelwerk.Redevoering, over John Howard.
| |
[pagina 298]
| |
der de vroegeren, eenen titus, trajanus, de antonijnen, en alexander severus; want zij waren Keizers, die bijna de gansche toenmalige beschaafde wereld door weldaden aan zich verpligtten. Doch rijst onze eerbiedige bewondering niet veel hooger, als wij menschen, door purper noch titels versierd, en zonder eenige roeping, dan alleen die hunner menschenliefde, zien aansnellen tot hulp, tot redding hunner ongelukkige, miskende natuurgenooten? Letten wij, onder zoo vele lateren, slechts op eenen las casas, die zich, met zijne medebroeders, de gevaarlijkste reizen getroost, ter redding van onschuldige Indianen uit den gierenklaauw der Spanjaarden, - op eenen franklin, éénig in zijne soort, en van wien herder getuigt: ‘Gave God, dat wij in geheel Europa één volk hadden, 't welk hem las, zijne grondstellingen aannam, en naar dezelfde liefde handelde!’ - op eenen david barclay, die, met opoffering van tienduizend pond sterl., zijnen Negers op Jamaika de vrijheid schenkt, om eene proeve te nemen, of en in hoe verre deze mishandelde en diep vernederde slagtoffers, onder behoorlijke leiding, vatbaar zijn voor beschaving en verlichting, - op eenen john howard eindelijk, die geheel Europa doorkruist, alle gevangenhuizen bezoekt, en de zaak der ongelukkige gevangenen, de zaak der menschelijkheid, aan alle hoven bepleit.Ga naar voetnoot(*) Het is ons niet ongepast voorgekomen, M.H., u in dit uur het beeld van eenen weldoener des menschelijken geslachts van lateren tijd te teekenen. Onze keuze bepaalt zich tot den laatstgenoemden, tot john howard; deels, omdat hij zich van alle anderen onderscheidde door den aard zijner weldaden, en door de wijze, op welke hij dezelve bewees; deels, omdat de meesten uwer, zoo wij vertrouwen, dien man bij name dikwijls hebben hooren | |
[pagina 299]
| |
noemen, maar van zijne levensbijzonderheden en verrigtingen weinig of niet weten, alzoo er in onze moedertaal, voor zoo verre ons bekend is, geene levensgeschiedenis voorhanden, en al hetgene wij dienaangaande in vreemde talen hebben kunnen raadplegen beknopt en onvolledig is.Ga naar voetnoot(*) Ontvangt deze proeve met welwillendheid!
John howard, van wien men met regt zeggen kan, dat hij, naar het voorbeeld van den besten der menschen, het land doorging goeddoende, was de zoon van eenen rijken tapijtwever, en ontving het levenslicht te Hackney, in Engeland, in het jaar 1726. Zijn vader stierf vroeg, en liet hem achter onder de zorg van voogden. De voogden, niet voornemens om van den jongeling een' geleerde te maken, bestemden hem tot den koopmansstand, en gaven hem eene zeer dagelijksche opvoeding. Hij behoefde daarom evenwel niet onder te doen voor anderen, welken eene meer beschaafde opvoeding ten deele viel; want door eigene geestkracht stuwde hij zich voort, en, bezield met eenen rusteloozen ijver, schoot hij in niets te kort. Aan standvastigheid en volharding paarde hij reeds vroeg menschlievendheid. Liefde was alzoo de grondtrek zijner ziel; en, waar deze wèl ontwikkeld wordt, laat zich met regt iets edels, iets groots verwachten. De voogden, intusschen, sloegen op den voortreffelijken aanleg des jongelings minder acht. Zoo- | |
[pagina 300]
| |
dra hij, huns oordeels, genoeg wist, om als koopman door de wereld te komen, bestelden zij hem, als leerjongen, in een' grooten kruidenierswinkel te Londen. Maar de jongeling was, naar ligchaam en geest, tot dat werk volkomen ongeschikt. Bovendien had zijn vader hem en zijner éénige zuster een aanzienlijk vermogen nagelaten, waardoor hij onafhankelijk kon leven. Hij kocht zich derhalve van de overige leerjaren vrij, en deed daarop eene reis door Frankrijk en Italie, ter herstelling zijner geschokte gezondheid. Bij zijne terugkomst ging hij wonen op het slot Newington, ten huize van Mistr. lardeau, eene bejaarde weduwe. Howard, die bestendig zwak en ziekelijk bleef, vond in deze brave vrouw eene deelnemende vriendin, eene teedere voedstermoeder. Hare uitmuntende hoedanigheden troffen eindelijk zijn hart, en hij besloot om hare hand te vragen. Zij traden in den echt in het jaar 1752; terwijl howard het vermogen zijner vrouwe edelmoediglijk aan hare zuster afstond; een bewijs althans, dat geldzucht hem tot deze verbindtenis niet gedrongen had. Zeer gelukkig was dit huwelijk, maar van korten duur. Howard's voortreffelijke aanleg begon zich meer en meer te ontwikkelen. De vonk van menschenmin, die reeds zoo vroeg in hem gloorde, werd allengs een sterke gloed. Hij besteedde zijnen tijd aan zelfvolmaking en aan het heil van anderen. Door eene goede lektuur poogde hij meer en meer zijn hart te veredelen, zijne kennis uit te breiden. Door eigen nadenken en onderzoek verzamelde hij eenen belangrijken schat van kundigheden, in den godsdienst, in de zedekunde en onderscheidene wetenschappen, en wel bijzonder in de proefondervindelijke natuurkunde en geneeskunde; zóó zelfs, dat men in 1755 hem vereerde met het lidmaatschap der Koninklijke Maatschappij te Londen. Maar hoe rijk in kennis hij is, M.H., hoe uitstekend hij deswege geacht wordt, dit is geenszins het hoogste doel van zijn streven. Het zijn slechts de middelen en werktuigen tot een veel verhevener | |
[pagina 301]
| |
oogmerk. Het is alleen menschenmin, welke bij howard alle ontwikkeling van den geest aanvuurt, leidt en bestuurt. Menschenmin alleen is bij hem het brandpunt, waarin zich alle de schitterende bekwaamheden zijns vernufts vereenigen. Wèl te doen is hem behoefte, evenzeer als het ademhalen. Dienen, geven, helpen, verblijden, beschutten, redden zijn voor hem geene pligten; zij zijn zuivere uitgietingen zijner natuur. Hij doet alles voor de menschen, - niet wijl hij moet, maar wijl hij wil, en niet anders kan, dan hetzelve willen; en geen dag kan hij laten voorbijgaan, of hij moet insluimeren met de zoete gedachte: ‘Ik heb heden iets goeds verrigt.’ - Voor zulk een liefhebbend hart moest het verlies zijner echtgenoote, na eene verbindtenis van slechts drie jaren, diepbedroevend wezen. Maar howard onderdrukte het gevoel van eigene smart door de gedachte aan het leed, dat zijnen natuurgenooten bejegende. Immers kort na den dood zijner vrouwe trof eene verschrikkelijke aardbeving geheel Lissabon, herschiep het in puinhoopen, en maakte tallooze ongelukkige slagtoffers. En nu kan howard het in Engeland niet langer uithouden. Hij wil derwaarts; hij wil helpen en troosten: want duizenden hebben behoefte aan hulp en troost, en zwerven op de puinen rond, terwijl zij het verlies van have en goed en bloed met heete tranen beweenen. Zijne vrienden ontraden hem die reize. Zij stellen hem het gevaar voor oogen, van door de Franschen, met welken Engeland toen in oorlog was, gevangen te worden genomen. Vruchtelooze raadgevingen! Howard scheept zich in op het fregat Hanover, in 1756. En - weldra is de voorspelling zijner vrienden bewaarheid; het schip wordt door eenen vijandelijken kaper genomen, en men voert onzen menschlievenden reiziger in eene gevangenis te Brest. Zoo mislukken dan zijne menschlievende bedoelingen; en, in stede van anderen te helpen, heeft hij zelf behoefte aan hulp. Dan, hoe wonderbaar en heerlijk is de bestelling der Voorzienigheid! Howard moet in den kerker zuchten, opdat hij bij eigene ondervinding de ellenden van den kerker | |
[pagina 302]
| |
leere kennen, opdat de vonk van menschenmin in hem tot een' vuurgloed ontbrande, en heinde en ver duizenden spranken in anderer harte storte! Hier immers is het, gelijk howard zelf naderhand in zijne schriften erkent, dat de verborgenste en fijnste raderen zijner ziele in beweging worden gebragt. Hier is het, dat het eerste, ofschoon duistere, denkbeeld in hem óprijst van dat grootsch ontwerp, hetwelk hij in latere jaren volvoerde, en hetwelk der menschheid ten zegen en hem ten eeuwigen roem heeft verstrekt. Na eenen geruimen tijd in den kerker versmacht te hebben, werd hij op zijn woord van eer ontslagen. Diep bewogen met het ongelukkig lot zijner achterblijvende lotgenooten, keerde hij over Italië naar Engeland terug, kocht een afgelegen, doch vermakelijk landgoed te Brokenhurst, en huwde andermaal, in 1758, met Miss harriot, éénige dochter van edward leeds. Hier mogt hij eenige jaren de genoegens van het land en die des huisselijken levens smaken. Maar ook deze vreugde werd afgebroken. In 1765 ontviel hem zijne teêrbeminde gade. De geboorte van eenen zoon kostte haar het leven. Smartelijk is voor howard deze nieuwe wonde; maar hij blijft getroost, ja zelfs dankbaar, dat hij in dit éénigst huwelijkspand, hoe veel het hem ook doet derven, eenige vergoeding voor het geleden verlies mag vinden; dat hij zich, in de vervulling zijner vaderpligten, eene nieuwe bron van de edelste genoegens geopend ziet. Doch, helaas! de opvoeding van dien zoon, op wien howard zijne hope stelde, dien hij tot den waardigen erfgenaam zijner deugden wenschte te vormen, mislukt volkomen, door gebrek aan verstandelijke vermogens. En, in plaats van zijn éénig kind in zijne eigene voetstappen te kunnen doen treden, moet hij, in latere jaren, de grievendste smart ondervinden van het tot krankzinnigheid te zien vervallen. Zoo moet howard dan in zijne teedere vaderzorg worden te leur gesteld. Zoo moeten, daarentegen, zijne wederwaardigheden hem allengs nader brengen tot het | |
[pagina 303]
| |
groote doel, waartoe hij bestemd is. Ja, de Voorzienigheid wil hem, zoo het schijnt, ontslaan van alle banden van bloedverwantschap, van alle pligten als echtgenoot en vader, opdat hij, door geene beletselen meer teruggehouden, der geheele menschheid ten zegen zij! Na het verlies zijner tweede echtgenoote was het hem onmogelijk, te Brokenhurst te blijven wonen. Hij betrok nog in 1765 een vaderlijk landgoed te Cardington bij Bedford. De behoeftigen van Brokenhurst namen zegenend van hem afscheid, en die van Cardington haalden hem als in triumf in; want de faam reisde hem vooruit, en dáár, waar howard was en werkte, daar vlood armoede en ellende! Meer dan ooit te voren was hij hier de liefderijke weldoener van armen en ongelukkigen. Hij ontwierp belangrijke verbeteringen in zijne landgoederen, niet om zichzelven bevoordeelen, maar om den armen werk te verschaffen. Niemand kwam hem vruchteloos om hulpe smeeken. Den naakten kleedt hij, den hongerigen spijst hij, en voor eene menigte noodlijdenden laat hij woningen bouwen. Elke dag, M.H., wordt gekenmerkt door de schitterendste proeven van zuivere en wijze menschenmin. Ja, van wijze menschenmin; want howard, hoe medelijdend, hoe gevoelvol, is geenszins de zwakke, toegeeflijke man, die altijd geeft, wanneer gevraagd wordt, die bedelarij voedt en luiheid kweekt. Hij onderzoekt integendeel altijd, of iemand werkelijk hulp noodig hebbe, en hoe hij op de beste wijze te helpen zij. Zóó is hij, in vollen nadruk, de weldoener der menschen. En met dat al, M.H., howard mishaagt zichzelven. Zijne menschenmin vindt geene stoffe genoeg ter bearbeidizg. Zijne ziel is te groot voor dien kleinen kring. Zijne liefde omvat geheel de menschheid. Hij gèvoelt het, hij wil en kan meer zijn, hij moet hooger en hooger streven. In het jaar 1773 draagt men howard het ambt van Sheriff in het landschap Bedford op; en deze omstandigheid, hoe schijnbaar onbeduidend, voltooit het groote plan der Voorzienigheid, en maakt howard rijp voor | |
[pagina 304]
| |
zijne bestemming. In zijne betrekking is hij dagelijks getuige van de ellende der gevangenen. De herinnering aan zijne eigene gevangenschap vertegenwoordigt zich met sterke kleuren, en ziet! het duistere denkbeeld, dat zich in den kerker aan zijnen geest had vertoond, verheldert zich allengs, en staat eindelijk met onbenevelden glans voor zijnen geest. Hij omvat het met zijne geheele ziel; en zijn besluit is genomen, om zich het rampzaligste deel des menschdoms aan te trekken, om het lot der gevangenen te verbeteren. Howard bekomt verlof, om alle gevangen- en verbeterhuizen in Engeland te bezoeken; en hij brengt deze moeijelijke onderneming, waarin nooit te voren iemand hem was voorgegaan, ten uitvoer op eene wijze, hem volkomen waardig, en tevens met het heerlijkste gevolg! Op verzoek van het Lagerhuis levert hij een schriftelijk verslag in van den staat der gevangenhuizen. Hij ontvangt deswege niet alleen de vleijendste dankbetuigingen, maar het Gouvernement neemt met allen ijver deze zaak ter harte, en weldra worden er twee bills uitgevaardigd. De eene betreft eene betere zorg voor de gezondheid der gevangenen, - de andere de loslating en ondersteuning derzulken, welke, schoon vrijgesproken, eigendunkelijk in kerkers bleven zuchten. Aangemoedigd door zulk eene krachtdadige ondersteuning, herhaalt howard menigvuldige malen zijne reizen, en geene verblijfplaats van misdaad, armoede en ellende in Grootbrittanje en Ierland blijft onbezocht. Het Gouvernement blijft hem bestendig bijstand verleenen, en howard's redelijke wenschen omtrent de verbetering van het lot der gevangenen in zijn vaderland zijn eindelijk vervuld. Zal hij nu rusten op zijne lauweren? Neen! zijne menschenliefde kent geene grenzen, en de weldaden, den vaderlande bewezen, moeten ook andere verafgelegene volken te beurte vallen. De goddelijke stralen van howard's menschenliefde moeten schitteren over geheel den aardbol, van Nova Zembla tot aan het brandende zuiden. Komt, M.H.! staren wij op derzelver luister. Vergezelt met mij den edelen | |
[pagina 305]
| |
held op zijne togten, en bewondert zijne alles overtreffende menschenmin, zijne ware grootheid van ziel! Howard vangt zijne buitenlandsche reizen aan in 1775 en eindigt dezelve in 1787. Twaalf achtereenvolgende jaren houdt hij zich met niets anders bezig, dan met het bezoeken van alle verblijfplaatsen van ellende in gansch Europa, en met het opteekenen van den uitslag zijner onderzoekingen. En nooit te voren was zulk een aanmerkelijk deel van het leven van éénen mensch tot weldadiger en loffelijker einde besteed. Immers in dit tijdvak van twaalf jaren reist howard driemaal door Frankrijk, viermaal door Duitschland, vijfmaal door Holland, tweemaal door Italië, eenmaal door Spanje en Portugal, en vervolgens door Denemarken, Zweden, Rusland, Polen en een gedeelte van Turkijë; terwijl hij, na het volbrengen van alle deze schier ongeloofelijke togten, in 1789 eene reize naar Azië onderneemt. Gij staat verbaasd, M.H., bij de bloote opnoeming van dit alles; maar uwe verbazing zal toenemen, wanneer wij u op het regte standpunt van beschouwing plaatsen, en u eenige nadere bijzonderheden mededeelen. Om dan het regte standpunt te bereiken, moeten wij ons niet alleen nagenoeg eene halve eeuw terugdenken, maar ons daarenboven zorgvuldig wachten, om den toestand van zaken in de meeste andere landen af te meten naar dien in ons gezegend vaderland. Gij weet, M.H., verlichting en beschaving hebben in de laatste jaren, meer en meer, alomme hare weldadige stralen verspreid, en zachtere zeden en menschelijkheid de plaats vervangen van ruwheid en barbaarschheid. Een deel des menschdoms, waaraan voorheen zelden of nooit gedacht werd, is nu een voorwerp geworden der teederste zorge van Vorsten en onderdanen, en meer en meer heeft men leeren inzien: behoeftigen, slaven, misdadigers zijn ook menschen! Maar in howard's tijd was het gansch anders gesteld. Behalve in ons vaderland, hetwelk zich doorgaans voordeelig onderscheidde, heerschten in vele andere landen willekeur in plaats van regt, misbruik en | |
[pagina 306]
| |
onmeêdoogendheid in plaats van orde en liesde. De minste verdenking was genoeg, om den braafsten man in boeijen te sluiten; en, ofschoon kort daarop zijne onschuld in het licht werd gesteld, hield men hem willekeurig in den kerker gesloten. Het vonnis van den ter dood veroordeelden werd eigendunkelijk jaren achtereen uitgesteld, en de schuldige onderging duizend dooden. De gevangenhuizen waren, b.v. in Denemarken, Zweden en Rusland, bij uitstek onrein. In de staatsgevangenis van Koppenhagen zag men de kluisters nog aan de muren in de kamers, waarin de Graven brandt en struensé zijn opgesloten geweest. De lucht van dezen kerker was zoo walgelijk, dat, toen struensé, na eene gevangenis van drie maanden, uit denzelven gehaald werd, om eenen verschrikkelijken dood te gemoet te treden, hij uitriep: ‘O! welk een zegen is het, eene zuivere lucht in te ademen!’ - In Spanje was het bestuur over de kerkers zeer streng. Sommige derzelven konden den naam van ordelijke verblijfplaatsen voor menschen, hoe misdadig, niet dragen. Het waren vochtige holen, waarin de rampzaligen geketend werden opeengepakt. Geen lichtstraal drong er immer door. Geen woord van troost werd er gehoord. De echo herhaalde in de holle gewelven elken voetstap des wreeden cipiers. Kluisters en akelige weeklagten klonken in die holen des jammers. De dood was velen een vriendelijke bode, en de verderver des menschdoms scheen zich hier dikwijls over de lijdenden te ontfermen en de menschheid te beschamen. Maar eene onbarmhartige overheid achtte het der moeite niet waard om de lijken op te ruimen, en de overblijvenden traden weldra op het vermolmd gebeente hunner vooruitgereisde broederen, wier lot zij reden hadden te benijden. T.! zoo stond het geschapen. En rijst howard nu niet in uwe schatting? Ons overvalt reeds eene kille huivering, wanneer wij uit nieuwsgierigheid, in gezelschap onzer vrienden, eene enkele keer, onze nabijgelegene welingerigte gevangenhuizen bezoeken, en de gedachte jaagt ons een' schrik door het harte: ‘Ik bevinde | |
[pagina 307]
| |
mij te midden zoo veler booswichten, zoo veler rampzaligen!’ En howard, M.H., onderneemt geheel alleen de moeijelijkste togten. Hij trekt door brandende zandwoestijnen, over hooge sneeuwbergen en onmetelijke zeeën, om de ellende op te zoeken. Hij besteedt twaalf jaren achtereen, in van den morgen tot den avond alle kerkers in alle landen te bezigtigen. En wat is daarbij zijn doel? - Is hij voor dat doel berekend? - Hoe tracht hij hetzelve te bereiken? - Heeft hij het werkelijk bereikt? Het is de ontwikkeling dezer vier bijzonderheden, welke ons tafereel zal voltooijen. Wat is zijn doel? - Het is zijn oogmerk, om, door het bezoeken der gevangenhuizen, de boeijen veler gevangenen te slaken, en het lot van anderen te verzachten. Niet, dat hij den arm der geregtigheid zou willen verkorten, en den waarlijk schuldigen van eenen welverdienden dood bevrijden. Neen! dan zou hij voor de maatschappij gevaarlijk zijn geworden, in stede van een weldoener der menschheid te wezen. Dezelfde wijsheid en regtvaardigheid, welke hij bij zijne menschlievende bedrijven, tijdens zijn verblijf op Cardington, ten toon spreidde, besturen ook hier zijne gangen. Voor den schuldigen booswicht verlangt hij eene spoedige uitvoering van het vonnis des doods; voor den onschuldigen, slaking van boeijen; voor hen, die regtmatig nog vele jaren in den kerker moeten zuchten, verzachting van hun lot, door hun beter en gezonder verblijf en menschlievender behandeling te bezorgen, door hen te genezen van, of, zoo veel mogelijk, te behoeden tegen ziekten en ongemakken, inzonderheid tegen de gevangeniskoorts, welke vreesselijk woedt en duizenden ten grave sleept. Maar het is onzen menschenvriend niet alleen te doen, om het dierlijk leven van zijnen natuurgenoot te behouden; hij wil ook, ware het mogelijk, de vonken van zedelijkheid en deugd, welke in dezen en genen gloren, zorgvuldig opsporen, krachtig aanblazen, en alzoo den mensch in den mensch herstellen. Veelomvattend, heerlijk doel! Is howard daarvoor | |
[pagina 308]
| |
berekend? - Toegerust is hij met voortreffelijke bekwaamheden, vooral in het vak der geneeskunde, gepaard aan diepe kennis van het menschelijk hart, aan beleid en voorzigtigheid. Hij is beschikker over een aanzienlijk vermogen, door den dood zijner éénige, ongehuwde zuster nog aanmerkelijk vermeerdërd; en van dat vermogen beschouwt hij zich slechts als rentmeester, de lijdende menschheid als eigenaresse. Hij tracht zijn zwakkelijk ligchaam, door eene strenge leefwijze, meer en meer te harden tegen alle ongemakken van koude en hitte, tegen verpestende lucht en besmettelijke ziekten. Hij onthoudt zich van alle wijn, vleesch en visch, en leeft nu eens geheel van aardappelen, dan weder van thee, brood en boter. Hij voorziet zich elken dag van schoon linnen en kleederen, en wikkelt zich gedurende een half uur, elken avond en elken morgen, in grof lijnwaad, nat gemaakt in het koudste water, hetwelk hij kan vinden; daarna gevoelt hij zich, gelijk hij zelf erkent, buitengewoon sterk. Bij dit alles paart hij de uitmuntendste hoedanigheden van hart en eene zeldzame grootheid van ziel. Hij is afkeerig van alle vleijerij en bejag naar menschenlof, en dit maakt hem onwankelbaar getrouw. Geene uitnoodigingen tot gastmalen, hoe vereerend, worden immer door hem aangenomen. Zijn tijd is geheel der lijdende menschheid gewijd. Prins hendrik van Pruissen vraagt hem, of hij 's avonds nimmer op eene publieke plaats komt, om zich een weinig te verstrooijen; en het antwoord is: ‘Nimmer! Ik vind in het betrachten van mijnen pligt meer genoegen, dan alle vermaken der wereld mij kunnen geven.’ In Engeland maken zijne voorbeeldelooze diensten zulk eenen verbazenden indruk op den volksgeest, dat men, door vrijwillige inschrijving, een standbeeld te zijner eere wil oprigten; maar naauwelijks komt het howard ter ooren, of hij zegt met aandoening: ‘Heb ik dan niet één vriend in Engeland, om dit te beletten?’ Het wordt dan ook werkelijk gestaakt; maar, op aandrang der inteekenaren zelve, wordt nogtans het geld verzameld, en | |
[pagina 309]
| |
besteed ter verzachting van het lot van gevangenen. Belangeloos bij alle zijne verrigtingen, oefent hij zijne geneeskundige diensten alleen uit voor behoeftigen. Op dringend verzoek begeeft hij zich tot eenen rijken, ziek liggenden Turk, en geneest hem. Tweeduizend sequinen worden hem aangeboden; maar elken morgen eenige versche vruchten is het éénig loon, dat hij verlangt. Zijne persoonlijke veiligheid is in Frankrijk in gevaar; maar, hij siddert voor menschen niet. Groot van ziel, vreest hij slechts één eenigen - zijnen God! Hij wordt, tijdens zijn verblijf te Weenen, geroepen voor Keizer joseph den II. Op eene beleefde wijze ontwijkt hij den gebruikelijken knieval. Howard knielt slechts voor één eenigen - voor zijnen God! De Keizer neemt genoegen in zijne verontschuldiging, en onderhoudt zich met hem verscheidene uren. Howard verwittigt den Keizer, dat de hospitalen in Weenen zeer slecht zijn ingerigt, en dat de torens van sommige gevangenhuizen dier stad verdienen gesloopt te worden. ‘Hoe!’ zegt de Keizer, ‘gij beklaagt u over mijne torens, en in Engeland hangt gij uwe misdadigers bij dozijnen op?’ - ‘Sire!’ herneemt howard met edele fierheid, ‘ik wil liever in Engeland gehangen worden, dan in uwe torens leven.’ Het onderhoud wordt afgebroken, en glimlagchende zegt de Keizer: ‘Die kleine Engelschman is waarlijk geen vleijer!’ - Zes weken na howard's vertrek wordt, bij keizerlijk edikt, het doen van den knieval voor altijd afgeschaft. Het zou weinig moeite kosten, dergelijke proeven te vermenigvuldigen. Genoeg, M.H., om u te overtuigen, dat howard, naar ligchaam en ziel, ten volle berekend is voor zijn veelomvattend doel. Hoe tracht hij hetzelve te bereiken? Door zijne onderzoekingen, aalmoezen, voorstellingen en schriften. - Geen kerkerhol blijft onbezocht. Niet tevreden met eene oppervlakkige kennis, herhaalt hij zijne bezoeken, tot hij van alles grondig is onderrigt. Hij ontziet kosten noch gevaar. In Valladolid verzoekt hij vrijheid, om zelf eene maand | |
[pagina 310]
| |
in den kerker te worden opgesloten. Hij treedt, als een goede engel, met woorden van troost den rampzaligen te gemoet, en opent zijne milde handen. Hij deelt kleederen en levensmiddelen uit, in de onbekrompenste mate. Dáár, waar bespoediging, vermindering, verzachting of vrijstelling van straf noodzakelijk is en zijne krachten ontoereikend zijn, treedt hij met voorbeeldelooze kordaatheld voor regters en overheden. Dáár spreekt hij met kracht en nadruk tot het gevoel van bijkans gevoelloozen, - dáár maakt hij de menschelijkheid wakker in het hart van ontmenschten. En als redenen te kort schieten, dan dwingt hij, met onweêrstaanbaren aandrang, die strenge regters, om hem te vergezellen naar de kerkers, die begraafplaatsen van levenden, om daar, met eigene oogen, tooneelen te aanschouwen, wier aanblik het hart doet ineenkrimpen, en het bijkans uitgedoofd gevoel van menschelijkheid, door de luide aanklagt des gewetens, doet ontwaken. - T.! kunt gij u voorstellen, dat dit alles vruchteloos zou zijn? Kunt gij er aan twijfelen, of howard zijn doel werkelijk bereikt hebbe? Voor zichzelven? voor de verantwoording van zijn eigen geweten? Dit, M.H., stond immers genoegzaam in zijne magt. Hij wilde de lijdende menschheid, zoo hij die niet redden kon, voor het minst troost en lafenis bezorgen. Hij wilde en kon daartoe alle de middelen in het werk stellen, welke de goede Voorzienigheid hem, in zoo ruime mate, geschonken had. Maar, bij den besten wil en de uitgebreidste krachten, is het toch nog mogelijk, dat andere menschen hem dwarsboomen en tegenstand bieden. Doch neen! hoe diep de misbruiken zich hebben geworteld, geene wet is zoo barbaarsch, geen Vorst zoo ontmenscht, dat zij hem den toegang tot de kerkers ontzeggen. Zoo juicht hij reeds, bij zijnen eersten tred in de holen des ongeluks, in zijne zegepraal; want hij had het doel, om door zijne tegenwoordigheid troost en verkwikking toe te dienen, en dat doel gelukt hem volkomen. Overal vindt hij gelegenheid, om krachtdadig werkzaam te zijn aan de redding veler ellendigen. Onverschrokken | |
[pagina 311]
| |
treedt hij dan ook verder. Zijne menschlievendheid baant hem alomme het spoor. Bij allen is zijne eenvoudige opregtheid eene aanbeveling en een waarborg voor de deugdelijkheid der zaak, die hij bepleit. Howard rekent op Gods bijstand, en hij vindt zich nergens te leur gesteld. Ja! hij heeft hierin zijn doel volkomen bereikt. Getuigen zijn daarvan de tranen der dankbaarheid, door zoo vele ouders, kinderen, echtgenooten en vrienden om elkanders redding geschreid. Getuige zij de ommekeer, door zijne verschijning in het lot van duizenden slagtoffers te weeg gebragt! Getuige zij de hulde, zoo in zijn vaderland als elders, aan zijne edelmoedige menschenmin bewezen! En evenwel is hij, die zich met regt op het welgelukken van zoo vele heilzame pogingen beroemen kan, nog niet voldaan. Hij wil, door doeltreffende middelen, daarvoor zorgen, dat, wat hij gezien heeft, overal bekend zij. Hij wil der beschaafde maatschappije de oogen ontsluiten, en haar doen weten, wat zij, voor het lot van ongelukkigen, tot nu toe gedaan heeft, en wat zij in het vervolg nog doen kan en moet. Het is dan niet alleen door zijne bedrijven, maar ook vooral door zijne schriften, dat howard zijn doel zoekt te bereiken en ook werkelijk bereikt. Hij geeft tot dat einde den bestuurderen veler gevangenhuizen de middelen aan de hand ter betere verzorging der ongelukkigen. Hij levert plannen in over derzelver bouworde, huishoudelijke inrigting en wat dies meer zij. Alle verstandige en menschlievende opzieners maken gebruik van zijne belangrijke teregtwijzingen. Maar howard moet nog voor ruimeren kring arbeiden. Hij moet geheel Europa voorlichten. Hij moet de schanddaden openbaren, en der wereld een tafereel ophangen, waarvoor zij terugbeeft, opdat Vorsten en onderdanen de gruwelen en jammeren mogen kennen, waaronder duizenden hunner natuurgenooten zuchten, en menschelijker leeren handelen! Howard had de standvastige gewoonte, dagelijks de slotsom zijner onderzoekingen op te teekenen. In 1777 | |
[pagina 312]
| |
zag zijn eerste werk het licht, ten titel voerende: Staat der Gevangenhuizen in Engeland en Walles en verdere landen; en van tijd tot tijd is dit werk met bijvoegsels vermeerderd, behelzende eene beschrijving dier gevangenhuizen, welke hij achtervolgens bezocht. Zelden heeft ooit eenig boek zulke zegenrijke gevolgen gehad. Immers het heeft oneindig veel toegebragt tot redding veler duizenden, welke troosteloos in diepe kerkers smachtten, met vreesselijke ziekten kampten, en naar ligchaam en ziel verteerden. Het heeft in de beschaafde staten van Europa de opmerkzaamheid der Gouvernementen op deze gewigtige zaak gevestigd, en onbegrijpelijk veel bijgedragen tot eene doelmatiger inrigting der tucht- en gevangenhuizen, tot eene menschlievender behandeling der gevangenen, inzonderheid in Engeland, Frankrijk en Duitschland. Mogt howard niet op ééns alle zijne wenschen bekroond zien, hetgeen ook uit den aard der zaak onmogelijk was, hij is en blijft de grondlegger van dat weldadig gebouw, dat allengs hooger en hooger is en wordt opgetrokken, en dat eenmaal, zoo God geve! in alle staten en rijken zal pronken met het heerlijk opschrift: howard, de redder der lijdende menschheid. Wilden wij, M.H., dit in bijzonderheden ontwikkelen, wij zouden u dan met den inhoud van 's mans schriften nader moeten bekend maken. Dan, dit zou een afzonderlijk onderzoek vereischen. Dat wij ons, als Nederlanders, verheugen over het gunstig oordeel, dat howard, reeds vóór veertig jaren, over onze gevangenissen velde. ‘De gevangenissen in Holland,’ zegt hij, ‘zijn zoo stil en zindelijk, dat hij, die dezelve bezoekt, moeite heeft, te gelooven, dat ze waarlijk gevangenissen zijn. Dezelve worden jaarlijks, en dikwijls tweemalen in een jaar, met kalkwater gewit. Ieder derzelven heeft haren bijzonderen arts en heelmeester. De ziekten zijn er, in het algemeen, zeer zeldzaam. In het meerendeel der gene, die voor misdadigen bestemd zijn, vindt men voor iederen gevangene een vertrek, in hetwelk hij | |
[pagina 313]
| |
bestendig blijft opgesloten; elk heeft eene bedstede, een' stroozak en eene deken. In geen land van Europa worden minder misdaden bedreven, dan in Holland; en zelden wordt er de geregtigheid genoodzaakt, alle hare gestrengheid aan te wenden.’ Dat wij ons verheugen, als inwoners van Leeuwarden, dat de doorluchtige reiziger ook deze stad met een bezoek vereerde. Het verheugt den spreker althans, door eene toevallige omstandigheid, in de gelegenheid te zijn, u deze bijzonderheid als waarachtig op te geven. In 1781, gelijk men zich wel meent te herinneren, heeft howard hier ter stede de gevangen- en gasthuizen bezigtigd. Wijlen de Heer tjaard nicolaas suringar, mijn grootvader, is met howard van Amsterdam, met den Harlinger beurtman, herwaarts gekomen, en heeft vele aangename uren met hem gesleten. Op deze reize ontdekten eenige aan boord zijnde matrozen, die op de Engelschen zeer verbitterd waren, dat howard een Engelschman was, en smeedden daarop het plan, hem overboord te werpen. De gelukkige verijdeling van dit misdadig voornemen spaarde der menschheid haren weldoener; want - God waakte voor beiden. Ook in onze stad staan dan howard's menschlievende voetstappen gedrukt. Ook onze gevangenhuizen heeft de menschenvriend bezocht. En hoedanig was daarover zijn oordeel? Hoogstvereerend, M.H. Immers aan wijlen den Heer herbell, President van de Regtbank te Sneek, heeft howard in persoon verklaard, ‘dat hij het gevangenhuis te Leeuwarden hield voor een der beste, welke hij op zijne gansche reize had aangetroffen.’ Eere dan ons vaderland, omtrent welks gevangenhuizen howard zulk eene heerlijke getuigenis aflegt! Eere den Vorst, die derzelver krachtdadige verbetering, zelfs in dit tijdstip, ernstig ter harte neemt! Eere dezer stad, welker gevangenhuis onder de beste in ons vaderland eene der eerste plaatsen bekleedt! Eere haren achtingwaardigen Regenten, die, door onvermoeide pogin- | |
[pagina 314]
| |
gen, hetzelve tot zulk eenen trap van volkomenheid hebben opgevoerd! Dan, keeren wij nog eenige oogenblikken tot howard terug, om hem zijne roemrijke loopbaan te zien voleindigen. Howard begaf zich in 1787 terug naar Engeland, en besteedde ijverig zijnen tijd aan eene nieuwe en verbeterde uitgave van zijn werk: de staat der Gevangenhuizen van Europa. Behalve andere nuttige geschriften, gaf hij in 1789 een hoogstbelangrijk werk in het licht, getiteld: Geschiedenis der Hospitalen, Gast- en Pesthuizen in Europa, benevens eenige opmerkingen over de Pestziekte; want ook daarmede had howard zich bekend gemaakt, inzonderheid in de beide laatste jaren van zijnen twaalfjarigen togt, toen hij, in hoedanigheid van Engelschen Arts, alle pesthuizen in Italië en Turkije bezocht, en zich daarbij dikwijls aan het uiterste gevaar blootstelde. Zal nu howard (wij vragen het andermaal) rusten op zijne lauweren? Wie zou hem, na zulk eenen arbeid, de rust misgunnen? - Howard, M.H., kent geene eerdere ruste, dan die van het graf. Hij wil voor zijne lijdende broeders werken, zoo lang hij kan ademhalen. Aan het slot van het zoo even genoemde werk kondigt hij zijn voornemen aan tot het doen eener grootere reize, dan hij immer te voren ondernam, tot eene reize door geheel Azië, ten einde de aldaar heerschende pestziekte te leeren kennen, en, door de aan hem bekende middelen, derzelver verwoestenden loop te stuiten, althans te matigen. Maar, hoort den edelen man zelv' spreken, en bewondert zijne treffende taal! ‘Ik ben niet onverschillig omtrent de gevaren, welke mij op zulk eene reize wachten. Maar ik blijf steeds vertrouwen op die weldadige Voorzienigheid, welke mij tot hiertoe heeft geleid en beschermd. Gerust en blijmoedig onderneem ik dezen gevaarvollen togt. Behaagt het Gode, mijnen levensdraad af te snijden, dat toch niemand mij immer beschuldige van onbezonnenheid of geestdrijverij; maar dat men mijn gedrag toeschrijve aan eene bezadigde en | |
[pagina 315]
| |
ernstige overtuiging, om alzoo den weg van pligt te bewandelen, en aan eene opregte begeerte, om een werktuig te wezen in de hand der Voorzienigheid ten nutte mijner ongelukkige natuurgenooten, in eene veel grootere mate, dan men liad mogen verwachten, dat binnen de enge grenzen van mijn afgelegd leven had kunnen gebeuren.’ Howard verliet nog in hetzelfde jaar 1789 zijn vaderland, om hetzelve nimmer weder te aanschouwen. Op zijne reize komt hij te Cherson, eene nieuwe Russische volkplanting. Hier heerscht eene besmettelijke ziekte, die reeds het leven van duizenden heeft afgesneden en nog dagelijks voortwoedt. Hier moet howard vertoeven; hier moet hij werken; hier moet hij troosten en redden - hier moet hij sterven! Ongunstig is het jaargetijde, ongezond de landstreek, en aan alle kanten stijgt de ellende ten top. Dag en nacht is howard in de weer, om stervenden bij te staan, om stervenden aan het leven terug te geven. Eene jonge dame, vier uren van Cherson wonende, worstelt met den dood. Men roept howard te hulp. Hij, die nimmer aarzelde, aarzelt ook nu niet. Midden in den nacht begeeft hij zich derwaarts. Het weder is stormachtig, en de regen valt bij stroomen neder. Howard komt bij de stervende - redt haar - maar wordt, dadelijk na zijne terugkomst, door kwaadaardige koortsen aangetast, en weldra het offer zijner menschenmin. Prins potemkin zendt hem zijnen lijfarts - maar te vergeefs! De dagen zijns levens zijn afgeteld. De mate van zijnen arbeid is vol. De twaalfde dag zijner ziekte breekt aan. Het is de 20 Januarij 1790. Howard, bij het volle gebruik zijner verstandelijke vermogens, is groot van ziel, ook in het uur van sterven. Zacht rust hij op zijn sterfbedde; want hij rust op de peluw zijner goede daden. Hij bestemt het grootste deel zijner goederen ter verbetering van gevangen- en krankzinnigenhuizen. Hij verlangt, met de hoogstmogelijke bedaardheid, een graf in eenen tuin in de nabuurschap. De Generaal priestman staat zijnen stervenden vriend ge- | |
[pagina 316]
| |
trouwelijk bij. ‘Priestman!’ zegt howard, ‘dringend bidde ik u, wanneer uw oude vriend u nog dierbaar is, laat niet toe, dat bij mijne begrafenis de minste pracht plaats hebbe, of dat mij een gedenkteeken opgerigt worde, of eenig opschrift de plaats verrade, waar ik lig. Leg mij stil en gerust in de aarde; plaats een' zonnewijzer op mijn graf, en laat mij vergeten worden.’ En een weinig daarna: ‘Gij zoekt mij te verstrooijen, priestman! en van de gedachte des doods te verwijderen; maar gij hebt ongelijk: de dood heeft voor mij niets schrikkelijks. Ik weet zeker, dat ik nog maar weinige uren te leven heb. Maar ik heb den dood altijd welgemoed, hoewel niet met vermaak, tegengezien; en thans, nu ik voel, dat hij mij nadert, ben ik geheel op zijne komst voorbereid.’ Howard's krachten nemen af; maar de Hemelsche Liefde ziet met welgevallen op den stervenden menschenvriend neder, en wil hem nog eenmaal verblijden, opdat hij daarna zachtkens insluimere. Weinige oogenblikken vóór zijnen dood komt er een brief uit Engeland, met berigt, dat het met de gezondheid zijns zoons veel beter gaat, en men gegronde hope heeft op een spoedig en volkomen herstel. Zijn bediende leest hem den brief overluid voor, en een glans van innige zielevreugde verheldert het gelaat des stervenden. Nog eenmaal heft hij zijn hoofd op, en zegt: ‘Is dat niet een genoegen voor een' stervenden vader?’ Weinige minuten daarna, en howard buigt het hoofd en blaast den laatsten adem uit. Zóó sterft dan de deugdzaamste menschenvriend! In een woest oord, te midden van onbeschaafde Russen, sterft hij. Toehoorders! zijn graf blijft daarom van tranen niet onbesproeid. Tegen zijnen wil, was de lijkstaatsie zoo prachtig mogelijk. Een gedenkteeken van gebakken steen werd op zijn graf geplaatst. Maar het is niet bestand tegen de vernielende tanden des tijds. Nog weinige jaren, en men zal de plaats niet meer kunnen aanwijzen, waar de edelste | |
[pagina 317]
| |
menschenvriend begraven ligt. Maar howard zelf heeft dit gewenscht, en slechts in de harten der nakomelingschap zal hij een blijvend gedenkteeken vinden. Geheel Engeland was in rouwe op de mare van zijn overlijden. Hoogere en lagere standen verklaarden zich, als met ééne stem, bereid, om 's mans gedachtenis in eere te houden; en het Monument, in de Hoofdkerk van St. Paul, te Londen, gesticht, is eene schitterende proeve van nationaal vernuft en van nationale dankbaarheid. Het opschrift meldt ons naar waarheid: Hij bewandelde een open, doch onbetreden pad ter onsterfelijkheid, in de volijverige en belangelooze beoefening van christelijke liefde. Mogt deze hulde aan zijne verdiensten ten spoorslag strekken, om zijn heerlijk voorbeeld te volgen! Toehoorders! Mogten ook wij zijne voorbeeld volgen! Mogt de hulde, welke wij in dit uur aan zijne verdiensten hebben toegebragt, daartoe ten spoorslag strekken! - Weldoener der menschen! Is het niet de verhevenste eertitel, die immer eenig' sterveling ten deel kan vallen? Komt, streven wij naar deszelfs bezit! Het middel daartoe is in ons aller hand, ja in ons aller hart; want het is door den Schepper zelven in het harte geplant. Menschenmin, M.H., zij dan de drijfveer, die de krachten van ligchaam en geest in beweging brengt, - menschenmin het zegel, op alle onze daden gedrukt! Al arbeiden wij niet in zulk eenen uitgebreiden kring als howard, (en dit valt slechts zeldzaam iemand te beurt) wij allen hebben in onzen eigen' kleineren kring gronds genoeg ter bearbeiding. Wanneer ieder in dien kring weldadig werkt, dan is hij een weldoener des menschelijken geslachts; want het groot geheel is zaamgesteld uit ontelbare deelen, en die alle staan tot elkander in het naauwste verband. Zoo is dan die verhevene betrekking onafhankelijk van stand, rang en vermogen. Dat ook howard ons leere, wèl te doen met wijsheid. Onze liefde sluite niemand buiten, zelfs niet de allerslechtsten; want zijn ze niet de allerongelukkigsten? | |
[pagina 318]
| |
Maar een oordeel des onderscheids vergezelle ons bij onze weldadigheid, en wijsheid zij onze leidsvrouw, opdat onze deugd niet in zwakheid ontaarde en voor de maatschappij gevaarlijk worde. Zóó het voetspoor van howard drukkende, zullen ook onze nakomelingen onze verdiensten huldigen, gelijk wij de zijne. Is het niet in zulk eene ruime mate, is het niet door praalgevaarten van marmer en arduin, - kinderen en kindskinderen, bloedverwanten en betrekkingen, weduwen en weezen, menige door ons beweldadigde ongelukkige, houden onze gedachtenis in zegening, en rigten de schoonste eerzuil voor ons op in hunne harten. Toehoorders! Zoo moge men eenmaal van ons allen getuigen, hetgeen wij van howard zeiden: ‘Het graf van dezen menschenvriend werd met tranen besproeid’! |
|