Brunswijksche, in 1711, onder andere huisbraken, almede bekende, dat zij, bij eenen voorgenomen kerkroof te Neindorff, door den Duivel verjaagd waren, 't welk alle gevangenen gelijkelijk verklaarden, en waarbij zij dan ook in het vergelijkend verhoor tegen elkander bleven volharden, bewerende, dat zij, op de beschrevene wijze, den Duivel met hunne eigene oogen gezien hadden.
Ware deze bekentenis in eenen vroegeren tijd gedaan, het volksverhaal zou zich zonder ophouden van geslacht tot geslacht hebben voortgeplant; thans, echter, deed een nader onderzoek de ware toedragt der zake kennen, en de gebeurtenis werd daardoor voor altijd van haar wonderbaarlijk kleed ontdaan.
Het bleek dan nu, dat deze gewaande verschijning des Duivels zeer natuurlijk geschied was. De toenmalige Heer van het dorp was een groot liefhebber der jagt, en hield op zijne plaats een achtjarig hert tot zijn vermaak. Deze gesneden en tamme hertenbok liep zoo wel bij nacht als dag overal door het dorp rond, en was, daar hij van jong en oud gevoêrd werd, met alle huizen bekend, voor welke hij als een bedelaar bleef staan, om iets te ontvangen. Opdat hij evenwel niet zou verloren raken, was hij met een' roodleêren halsband voorzien, aan welken eene schel hing. Dit hert was zoo zeer aan de menschen gewoon, dat het alle plaatsen bezocht, waar het slechts bemerkte, dat menschen waren, zelfs de kerk, uit welke men het reeds meermalen had moeten wegbrengen, als het onder de godsdienstoefening daarin liep. In den nacht, dat de dieven inbraken, was deze bok door de deur naar den toren, die men verzuimd had te sluiten, binnengekomen, over het orgel naar het koor der zangers gegaan, en had, toen hij menschen hoorde, alle moeite gedaan om bij hen te komen, en zich dus, op de achterpooten, zoo digt aan de balie begeven, dat kop en pooten over dezelve heenstaken.
Deze onverwachte verschijning bij het schemerend maarlicht, en de doffe klank zijner voetstappen in de holle gewelven, wekten den angst der op het dorp niet bekende dieven, door hun geweten gejaagd, zoo zeer op, dat zij niets anders wisten te doen, dan op het spoedigst deze plaats te verlaten; en hunne verschrikte verbeelding prentte hun dit zoo levendig in, dat zij, ook voor het geregt, hierbij bleven volharden. En zoo verrigtte dan hier de Geest des Kwaads, voor de eerste maal, zijns ondanks, eene goede daad!