waar, een verworpeling, dat de Booze zulk een vermogen op mij heeft; maar toch moet ik het u bekennen - doe met mij, wat gij wilt - het was mij, wanneer ik dit goud zag, alsof eene helsche magt het mes in mijne hand bestuurde - als wilde en moest ik u....’ Hier verstomde de jongeling. Bleek van ontzetting deinsde de Heer v.b. eenige schreden terug voor hem, die zoo even op het punt stond zijn moordenaar te worden. Reeds had hij de koord der schel in de hand, om zijne bedienden te hulp te roepen, toen hij nog eens het oog sloeg op den ongelukkigen jongeling, die zich, na de verschrikkelijke bekentenis, zigtbaar hersteld had, en, met eene soort van blijmoedige onderwerping, zijn lot scheen te verbeiden. Een zoo zacht, zoo edel gelaat, tot dusverre nog door geenen enkelen trek der ondeugd ontsierd - de éénige zoon van minnende ouders.... dit trof den Heer v.b.; langzaam ontgleed de schelkoord zijne vingeren; hij trad naar den jongeling, vatte hem liefderijk bij de hand, en sprak in plegtigen ernst: ‘Vriend! laat ons, op staanden voet, God danken, en zijne barmhartigheid loven.’ Beiden knielden. Het gebed des harte, 't welk de Heer v.b. daarop luid uitsprak, en waarin hij zichzelven als medeschuldig erkende aan deze, alleen door Goddelijken bijstand afgewende, misdaad, naardien hij den ongelukkigen jongeling door het blinken van zijn goud boven zijne krachten had verzocht - dit gebed om volkomene redding des verdoolden heeft, buiten dezen, God alleen gehoord, en - ook verhoord. Immers, toen daarop de Heer v.b. den jongeling wel in zijn bedrijf te zijnen huize geschorst, maar daarom niet verstooten had, is hij der deugd bestendig getrouw gebleven, een voorbeeldig burger en huisvader geworden, en heeft, in gevorderden ouderdom, dikwijls verklaard, geen vuriger wensch te voeden, dan den Heere v.b. zijne dankbaarheid te kunnen doen
blijken. Bij diens overlijden verzelde hij het lijk, riep onwillekeurig bij het graf uit: ‘Bij God, in de eeuwigheid, zal ik hem danken!’ zocht en vond daarna gelegenheid, der familie, voor welke de edeldenkende man het gansche voorval had geheim gehouden, hetzelve persoonlijk te verhalen, en zich alzoo, naar 't scheen, van eene behoefte zijns harte te kwijten.
Het moge dan nu ook ons ter waarschuwing verstrekken, om niemand, met name geene dienstboden, door te verre gaande zorgeloosheid, of zelfs door onvoorzigtige vertooning van geld en kostbaarheden, tot het kwade te verzoeken.