| |
Kinderpligt.
Wat wil die tuimelgeest, die Neêrlands achtbre vaadren
Durft steken naar de kroon, en scheldt voor landverraadren?
Wat wil hij? Moet de rust, thans erfdeel van dit oord,
Verjaarde wrok ten zoen, verdelgd zijn en verstoord?
Moet weêr de Tweedragt hier haar duistre woning zoeken,
En 't kroost van Bato weêr het kroost van Bato vloeken?
| |
| |
Moet dáár, waar Nassau's naam met eeuwgen luister praalt,
De aloude twist hernieuwd? de wond weêr opgehaald?
Vanhier, die ooit bestond, bestaan durft, of zou pogen,
De schand' van vroegere eeuw te spieglen voor onze oogen!
Die tijden zijn geweest - hun duister trok voorbij.
Dat slechts der vaadren lot het kroost tot leering zij!
De zoon, wien 't ligtst vergrijp eens vaders smart kan wekken,
Zal, aan zijn' pligt getrouw, die feil met liefde dekken;
Hij duldt niet, dat een naam, hem altijd lief en waard,
Ten doel staat aan den hoon, die zelfs de deugd niet spaart;
Ja, mogt een wereld zelfs 't bedrijf zijns vaders doemen,
Hij blijft dien dierbren steeds, zoo lang hij ademt, roemen.
Zoo handelt de eedle zoon. De ontaarde telg alleen
Stemt in den lasterkreet van 't lasterziek gemeen;
Hij baauwt hun vloeken na, en weet van geen verschoonen,
En durft zijns vaders asch, zelfs in zijn grafsteê, honen.
Waar schijnglans hem verblindt, gebedelde eer hem wenkt,
De tuimelgeest des tijds hem ijdlen schandroem schenkt,
Vergeet hij, naar wiens naam hij eenmaal werd geheeten,
En trapt de deugd op 't hart, en schandvlekt zijn geweten.
Neen, dierbre vaadren! neen, dit beeld is 't onze niet.
Wij veelen 't, dat uw bloed ook door onze aadren vliet.
Hoe duur zijn we u verpligt! Gij hebt ons meer dan 't leven,
Gij hebt uw deugd en roem ook ons ten erf gegeven;
En waar uw stof ook rust, en waar uw tombe rijst,
Weêrklinkt ons lofgezang, schoon 't nooit uw' lof volprijst!
Die lofzang zal uw' roem verheffen,
Oranje! waar uw arm de magt van Spanje dwingt;
Gij, die, wat dreigen mogt of treffen,
De liefde draagt eens volks, dat uw triomfen zingt.
U, Marnix! Douza's! van de Werven!
De Rijken! Bloisen! en Boizot!
U kroont de glorie na uw sterven;
Gij streedt voor Nederland, en voor u Neêrlands God.
U, Maurits! zal de lofzang klinken!
Op u draagt Neêrland roem, als op zijn' grootsten held:
Maar, zien we u, op uw ros, in Mavors rusting blinken,
Ons hart gloeit voor de deugd van grijzen Barneveld!
Waar Fredrik Hendrik's naam weêrklinkt in onze zangen,
Als 't edelst voorwerp van 's volks lof en liefde en hoop,
Daar worde ook voor de Groot eene eerkroon opgehangen;
Hij, 't wonder van zijne eeuw en 't sieraad van Euroop!
| |
| |
Waar Brit noch Gauler ooit Oranje's moed deed zwichten,
En hij der vaadren erf behoed heeft voor den val,
Zal 't hart voor hem eene eerzuil stichten,
Bij wapenklank en krijgsgeschal.
Maar, Witten! aan uw' roem zal zich een juichtoon wijden,
Die van uw grootheid tuigt aan 't kroost van latere eeuw. -
Hij zonk in 't niet, de nacht der tijden,
Met al zijn wraak- en moordgeschreeuw!
De Ruiter! wie 't besta, uw grootheid aan te randen,
Op 't roemrijk spoor der eer, dat u de glorie koos,
Hij sla zijn' duistren blik op Fransche en Britsche stranden,
Gevoel' zijn niet, verstomme en blooz'!
Ja, hij verstomme en blooz', die 't lijkgesteent' kan naadren
Van hem, die 't vaderland en naam en luister gaf,
En daar, als droeg hij 't ijs der pool, voor bloed, in de aadren,
Geen' traan plengt op dat heldengraf!
o Vaadren! eeuwig zal mijn mond uw grootheid noemen,
Uw wijsheid, uw beleid, uw' onverwonnen moed;
Met eerbied blijf ik u verheffen, prijzen, roemen:
Want in mijne aadren stroomt uw bloed.
'k Was nimmer bastaardtelg, die afdoolt van de paden,
Waar zich de deugd met uwen luister tooit;
En, wie u lastren moge of smaden,
'k Onteer mijn dierbre vaadren nooit!
Ik vloek hem niet, de telg, die, van uw bloed verbasterd,
Uw lauwerkroon vertrapt in 't stof:
Uw gloriezon taant niet, o vaadren! waar hij lastert;
Zij praalt niet schooner, bij zijn' lof.
De nachtuil, schuw voor 't licht, moge, uit een' duistren toren,
Zijn knappen 't nachtgebroed doen hooren;
De vogel van Jupijn stijgt op, met hooger vaart;
Zijn slagwiek voert hem hemelwaart!
|
|