Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhaal van een togtje in Suriname.Ga naar voetnoot(*)Paramaribo, den 28sten October 1822.
Gij beklaagt u weder, dat ik u zoo weinig van dit land, of van de bijzondere gebruiken en zeden der kolonie, mededeele; ik wil daarom de eerste scheepsgelegenheid mij ten nutte maken, om u het een en ander te verhalen van een klein toertje, hetwelk wij vóór eenige weken gedaan hebben, en ons nieuw en belangrijk geweest is; zoodat ik mij vleijen durf, u met eene geregelde mededeeling geenen ondienst te zullen doen. | |
[pagina 179]
| |
Nu, luister dan, mijne lieve! en vergezel ons (zaturdag den 14 September, des morgens omtrent elf ure) naar de platte brug (eene landingsplaats aan de rivier Suriname.) Wij hadden de beide lieve jongens bij ons, benevens hunne trouwe victoria, mijne flora, en den voete-boy charles. - Ik had niet weinig drukte gehad, eer wij zoo ver waren; want er valt voor een plantaadje-reisje van een dag of acht vrij wat te bezorgen, daar ieder persoon zijne slaapstede en alwat daartoe behoort moet medenemen. Nu is het waar, dat de gewone Surinaamsche, althans plantaadje-slaapsteden niet moeijelijk te transporteren zijn, dewijl men zijne hangmat met één kussen en een neteldoeksch of gazen muskietenkleed gemakkelijk in eene pagaal kan pakken. Wij vonden onze vrienden L. reeds op ons wachtende, en scheepten ons te zamen in de groote boot, terwijl eene kleinere voor het gevolg en de bagaadje bestemd was. - Met jong vloed voeren wij de Suriname op. Het weder was heerlijk, en wij allen vrolijk gestemd door de aangename verwachting, eenige geruste dagen bij eenen vriend door te brengen, en ons geheel aan het genot der schoone natuur toe te wijden. Na een kwartieruurs geroeid te hebben, en op de hoogte van de plantaadjen Beekhuizen en Livorno komende, heeft men een zeer fraai gezigt op de stad, vooral op de rij van nieuwe huizen, welke langs den waterkant sedert den brand herbouwd zijn. Met genoegen zagen wij ook vandaar onze aarstaande woning, welke zich zeer aangenaam voordoet. Dit is juist dat gedeelte van Paramaribo, hetwelk, volgens algemeene getuigenis, merkelijk verfraaid werd, sedert de zoo noodlottige verwoesting van Januarij 1821. - Wat verder komende, werd alles voor ons geheel nieuw, omdat wij de boven-Suriname nog niet bezocht hadden. De rivier wordt nu allengskens smaller; maar daardoor op verschillende punten niet minder fraai en schilderachtig. Wij stapten omstreeks één uur op eene plantaadje uit, namen eenige verversching, en, toen onze reis vervolgende, kwamen wij om drie ure op de plaats onzer bestemming, alwaar wij door onzen vriendelijken gastheer hartelijk ontvangen werden. De Directeur der plantaadje, een Malthezer, (want alle natiën en tongen vindt men in de kolonie vereenigd) was een beschaafd en geschikt mensch, die het genoegen van onzen kleinen kring wel bevorderen kon. Na ons met een glas wijn verkwikt, beschikkingen omtrent de verdeeling der kamers gemaakt, en de | |
[pagina 180]
| |
noodige hangmatten en andere sannies (dit woord staat gelijk met het Fransche, choses) ontpakt te hebben, gingen wij eenigen tijd buiten zitten, ons, onder de schaduw van eenige tamarinde- en mamia - boomen, verlustigende in het schoone gezigt over de rivier en op de tegenoverliggende plantaadje, tot dat wij aan het middagmaal genoodigd werden, dat allen zeer welkom was. Den volgenden morgen ontbeten wij onder de galerij. Er was des nachts een sterke regen gevallen, zoodat de grond te nat was geworden om eene verre wandeling te doen: wij moesten dus in de nabijheid van het woonhuis blijven; maar ook dáár was het regt lief. Om half elf of elf ure wordt er op de plantaadjen gebreakfast, of, zoo als men in onze groote wereld zoude zeggen, een dejeuner à la fourchette gebruikt; daarna begeeft ieder zich naar zijne kamer, de meesten om een slaapje te doen; dan baadt en kleedt men zich, en komt vervolgens weder bijeen. Nu wordt er thee voorgediend, en, daar het te warm is om veel beweging te maken, houdt men zich meest met eenig zittend werk of spel bezig. - Toen het een weinig koel werd, roeiden wij naar de tegenoverliggende plantaadje. Dezelve onderscheidt zich vooral door het antieke en originele woonhuis. Men vindt in Suriname geen gebouw, naar dit huis gelijkende. Het is geheel van steen; en men zou bijna moeten denken, dat het eenmaal of een klooster of een regthuis geweest ware; beide zijn echter even vreemd in dit oord. De geheele streek had, vanhier gezien, een allerbekoorlijkst voorkomen. De boomen en gebouwen, thans in de gouden stralen der dalende zon schitterende, vertoonden zich met nieuwen luister. Maandagmorgen gingen wij vroeg uit, om eene wandeling te doen in een naburig bosch. De optogt was zonderling, vooral toen wij, in het bosch komende, geen gebaand pad meer vonden, en dus achter elkander moesten gaan, al in de hoogte klauterende over boomstammen en takken; terwijl een paar Negers met houwers vooruitgingen, om ons eenen doortogt te banen, waar de struiken al te digt ineengegroeid waren, en eenige anderen ons volgden, die eene kruik met water, eene flesch wijn, enz. en tusschenbeiden de lieve jongens eens droegen, wanneer de togt hun te moeijelijk werd. Men kan zich intusschen het schoone en grootsche van deze geheel ruwe natuur niet voorstellen! Allerlei boomen, planten en bloemen zijn, als door het alvermogen der Godheid, | |
[pagina 181]
| |
wonderbaar ineengeweven, en alles levert een geheel, dat doo de nieuwheid ons nog meer betooverde. - Het hoofddoel onzer wandeling was eene soort van rots, door de natuur midden in dit bosch gevormd. Met eenige moeite bestegen wij dezelve, en zouden er gaarne eenigen tijd hebben gerust, indien de menigte muskieten, welke op deze hoogte zich verzameld hadden, ons niet hadden genoodzaakt den terugtogt zoo spoedig mogelijk weder aan te nemen, hoewel langs eenen anderen, minder moeijelijken weg. Zeer voldaan keerden wij huiswaarts, schoon eenigen van het gezelschap niet weinig vermoeid waren. Ik voelde geene vermoeidheid, waarschijnlijk omdat ik (gij kent mijne geaardheid) door het nieuwe en schoone, dat ik gezien en opgemerkt had, te zeer was opgewonden. Evenwel het breakfast was allen dubbel welkom, en een goed slaapje werd daarna ook niet versmaad. Wij deden dien zelfden dag nog een toertje naar eene andere nabijgelegene plantaadje. Dit kleine togtje was bijzonder aangenaam. De landingsplaats meer landwaarts in liggende, moesten wij door eene schoone, met heerlijk geboomte omzoomde kreek varen, welke op sommige plaatsen zoo smal was, dat wij niet konden roeijen, maar de boot door middel van pagaaijen of parelen in beweging moesten brengen. De plantaadje bekoorde ons allen door de romaneske ligging, en de geheele aanleg had veel meer overeenkomst met eene Geldersche buitenplaats, dan eenige andere, welke wij gezien hebben. - De Directeur werd ons bekend als de zoon eens vaderlandschen Treurspeldichters; ook hij scheen iets van het hooggestemd gevoel eens dichterlijken vernufts te hebben overgeërfd; het maakte echter een zonderling contrast met het overig gedeelte van zijn' persoon, vooral daar de man zoo verschrikkelijk stamelde, dat hij geene drie woorden geregeld konde uitbrengen. Met groote verwondering hoorde ik hem naderhand eenige stukken reciteren uit den Gaston en Bayard en uit de Maria van Lalain, niet alleen zonder haperen, maar ook wezenlijk goed. Hoewel dit verschijnsel niet vreemd is, zoo komt het mij toch altijd zonderling voor; want waarom kan iemand zijne eigene denkbeelden niet behoorlijk uiten, wanneer de spraakdeelen zoo wèl georganiseerd zijn, dat men die van anderen volkomen duidelijk en geregeld kan overbrengen? Dingsdag bragten wij zeer aangenaam huisselijk door, waardoor wij te beter in staat waren, om woensdagmorgen, ter- | |
[pagina 182]
| |
stond na het ontbijt, eene uitgestrekte wandeling in de gronden te doen, welke hier bijzonder aangenaam gesitueerd zijn. Door gronden verstaat men dat gedeelte eener plantaadje, waar koffij, suiker of katoen geplant is. De plaats, waar de bananen, okrum enz. tot voedsel der slaven groeijen, noemt men den kostgrond. Gewoonlijk zijn deze velden doorsneden met smallere of breedere trenzen of slooten: hier en daar geniet men de schaduw van opgaand geboomte; terwijl het gezigt gewoonlijk beperkt wordt door zware bosschen, welke de oevers der rivier omzoomen. Wij verlustigden ons zeer gedurende deze wandeling, welke op onderscheidene plaatsen zeer schilderachtige gezigten opleverde. Om ons niet te zeer te vermoeijen, voeren wij met eene korjaal (kano zegt men in andere koloniën) weder terug, hetwelk eene aardige verscheidenheid gaf. Ik had op dit toertje een aantal schoone planten en bloemen gevonden, welke ik nog niet gezien had; en de jonge Heer L..., die steeds van een kapellen-netje, doos enz. is voorzien, maakte ook bij deze gelegenheid eenigen buit. Ik zal u wel niet behoeven te zeggen, dat hier eene verzameling van insekten, vooral van kapellen, voor eenen beoefenaar der natuurlijke historie bijzonder belangrijk is, om de verscheidenheid en schoonheid derzelve onder deze hemelstreken. Donderdagmorgen om vijf ure was alles reeds in rep en roer, daar wij om zes ure moesten vertrekken, ten einde ons met een gunstig getij naar de Joden-Savanna te begeven. Wij voeren nu de Suriname hooger op, en stapten tusschenbeiden op eenige plantaadjen uit. Op eene derzelven bezagen wij eene nieuwe stoommachine, welke men gebruikt tot uitpersing van het suikerriet. De gewone suikermolens worden of door het water gedreven, gelijk onze watermolens, of door muilezels gedraaid, zoo als in ons vaderland in de zoogenaamde rosmolens door middel van paarden plaats vindt. De machine was juist op dien tijd niet in werking; maar door de beschrijvingen, welke ik er vroeger van gelezen heb, konde ik mij een vrij juist denkbeeld van het geheele zamenstel vormen; en, inderdaad, men moet het menschelijk vernuft bewonderen, dat zulk een werktuig konde uitvinden! Het grootste nut van eene stoommachine (behalve dat de bewerking veel zindelijker en voor de werklieden minder gevaarlijk is) bestaat gewisselijk daarin, dat men, altijd kunnende malen, wanneer men goed riet voorhanden heeft, | |
[pagina 183]
| |
de Negers behoorlijke rust kan geven; terwijl men bij een waterwerk, den geschikten tijd moetende waarnemen, hen dikwijls vele nachten achtereen moet laten waken; iets, hetwelk, vooral in deze luchtstreek, de nadeeligste gevolgen voor gezondheid en leven moet hebben. Naarmate men de rivier hooger opvaart, begint ook het land zich allengskens te verheffen, zoodat het bij de Joden-Savanna wezenlijk bergachtig wordt. De Suriname wordt nu ook gestadig weder breeder. Voor de Savanna ligt, midden in dezelve, een vrij groot, met digt geboomte begroeid eiland, hetwelk eene bekoorlijke vertooning maakt; met weinig moeite zoude men hetzelve in een aangenaam verblijf, of althans in eene lommerrijke wandelplaats, kunnen herscheppen. - Het vlek, de Joden-Savanna geheeten, is allerschilderachtigst gelegen, gedeeltelijk aan de helling eens bergs, ten deele op de hoogte. Het is oorspronkelijk een etablissement der Portugesche Joden, die, vóór anderhalve eeuw, de vervolging in Portugal en Spanje bij tijds ontvloden, zich in grooten getale in deze kolonie gevestigd hebben, en toenmaals veel bijdroegen tot derzelver bloei en welvaart; waarom zij ook nog steeds groote en ongewone voorregten genieten. Zoo hebben zij, b.v., thans nog een privilegie, hun door anna, Koningin van Engeland, verleend, waardoor zij gedurende hunne hooge feesten van alle geregtelijke vervolgingen hunner schuldeischers bevrijd zijn, zoodat niemand hen gedurende die weken om eenige schuld mag aanspreken. Deze plaats wordt als hun bijzonder eigendom beschouwd, en geen Christen noch Hoogduitsche Jood zoude zich in het vlek mogen nederzetten zonder hunne toestemming. Sedert de laatste jaren is het zeer in verval geraakt, omdat de Israëlitische familiën, wie het nu niet zoo zeer te doen is om rust en veiligheid te vinden, dan wel om geld te winnen, zich liever in Paramaribo gevestigd hebben, alwaar zij vrijen handel enz. drijven. Tegenwoordig wonen er niet meer dan acht huisgezinnen op de Savanna; maar vele andere houden deze plaats voor eene retraite, en brengen er vooral de hooge feesten door. Het was omstreeks drie ure, toen wij aan wal stapten. Twee der Heeren, die in eene andere boot ons vooruitgeroeid waren, zeiden ons dadelijk, dat wij zeer welkom waren, en in allen opzigte goed zouden ontvangen worden aan | |
[pagina 184]
| |
het huis van den Heer P.... Onze karavane trok dan ook spoedig derwaarts. Terwijl wij de hoogte opwandelden, was ik dadelijk verrukt over de heerlijke gezigten, en inzonderheid over de treffende overeenkomst derzelven met verscheidene Geldersche plaatsen, vooral in de nabijheid van Arnhem over den Rijn, op de hoogte van Rederoord over den IJssel en meer andere. - Toen wij het huis van onzen gastheer binnentraden, was ik eensklaps, vooral daar vele beschrijvingen uit Helon's Wallfahrt mij nog levendig voor den geest zweefden, als in Palestina verplaatst! Verbeeld u den man des huizes, vergezeld door verscheidene andere Israëlitische Heeren, op de stoep ons te gemoet komende, en ons met veel deftigheids verwelkomende; terwijl de vrouw, op eene sopha gezeten, in eene zeer vreemde kleeding, in het midden van twee aardige kleine meisjes, de komplimenten der aangekomene gasten afwachtte. Naauwelijks waren wij binnengetreden, of wij zagen ons omringd door eene menigte slaven en slavinnen, allen op het fraaiste uitgedost en blinkende van gouden feestsieraden, die ons thee, gebak en eene menigte konfituren aanboden. Kortom, alles had een volkomen Oostersch aanzien. Er ontbrak slechts een voetbad aan: maar wij droegen ook geene sandalen! Evenwel, daar wij, hoe Westersch ook, nogtans zeer naar eene soortgelijke wassching en andere kleederen verlangden, werden wij spoedig in een ander nabijgelegen huis gebragt, alwaar wij eenige kamers tot onze beschikking vonden. - Men had ons reeds dadelijk genoodigd tot de bezigtiging der Synagoge; zoodat wij, bij onzen gastheer teruggekeerd, ons gezamenlijk derwaarts begaven. De kerk is vrij groot, en scheen ons toe, nog van de welvaart der eerste stichters te getuigen. In eene staatsiebank gezeten, hoorden wij het avondgebed, hetwelk door de tegenwoordig zijnde Joden in de Portugesche taal werd aangeheven, onder geleide van eenen voorzanger, die meer het voorkomen eens protestantschen leeraars, dan van eenen Joodschen priester had. Een der hooge ambtenaren, die zich in ons gezelschap bevond, werd in den gebede met name gedacht, en wij, als zijn gevolg, kregen ook een' kleinen zegen mede. Over het algemeen hadden wij aan deszelfs tegenwoordigheid onze bijzonder goede receptie voornamelijk te danken. Het gezang had iets welluidends en statigs, en het geheel vervulde mij met zeker eerbiedig gevoel. Men ziet op zoodanig eene plaats zoo in alles de overblijfselen | |
[pagina 185]
| |
van die plegtige instellingen, waardoor de Godheid het belangrijk en eerwaardig volk wilde vormen en leiden tot de verhevene en heilige waarheden, welke hier op eene zinnelijke wijze voorgesteld en afgeschaduwd zijn, en die ons, als Christenen, die in alles eenheid erkennen, niet dan hoogstbelangrijk zijn kunnen. - Het gedeelte der kerk, dat voor de vrouwen bestemd is, wordt tevens voor eene school gebruikt. Nevens de kerk is eene regtkamer, alwaar voormaals het geregt zitting had, en waar de Regenten der gemeente nog viermalen des jaars bijeenkomen, om hunne onderlinge twisten over geldzaken te beslissen: evenwel gaat dit slechts tot eene bepaalde som; wat daar boven komt, moet voor het Hof van Civiele Justitie gebragt worden. Den schoonen avond nog willende genieten, deden wij eene wandeling. Aan het einde van het vlek zagen wij het kerkhof; hetzelve is door een eenvoudig hekwerk ingesloten, en onderscheidt zich alleen door eenige groote en schoone marmeren zerken. De hoogte, welke wij nu bereikten, was zeer zandig, en dit zand zoo wit, dat de lieve kinderen meenden, nu had het toch in Suriname ook eens gesneeuwd! Wij daalden vervolgens nederwaarts naar eene grot, waar de natuur eene fontein of waterleiding gevormd had, zoodat er bestendig zeer koel water uitvloeit; het is een plaatsje, zoo als men op Beckhuizen en elders door kunst daargesteld ziet. - Nu begaven wij ons naar de zijde der rivier. Overal trof mij de schoonheid der natuur dermate, dat ik in zekere geestvervoering tot een' onzer vrienden zeide: hoe hebt gij toch zoo weinig van dit heerlijk plekje kunnen zeggen? Hij erkende, het te voren ook bij lange na zoo schoon niet gevonden te hebben als nu. Zoo veel hangt er dikwijls van de wijze van zien af. Thans werkte alles mede, om er genot van te hebben; de helderste hemel, een heerlijk maanlicht, en daarbij een voor dit genoegen eenparig gestemd gezelschap: dit toch is wel eene eerste vereischte, om zoo iets rein en naar waarde te genieten. Wat dit plekje nog te aangenamer maakt, is vooreerst de frischheid en gezondheid der lucht, en ten andere, dat men er geheel bevrijd is van muskieten en soortgelijke insekten, welke elders, vooral tegen het vallen van den avond, wel eens zeer lastig vallen. Teruggekeerd van dit uitstapje, vonden wij een' goeden maaltijd, waarop al de voornaamste inwoners genoodigd waren. Er was zulk een overvloed van spijzen en zoo vele | |
[pagina 186]
| |
lekkernijen, dat drie magen zeker ontoereikend geweest was ren, indien men van alles had willen nuttigen. Men volgde ook hier het in de kolonie van de Engelschen algemeen overgenomen gebruik, om elkander onder den maaltijd tot het gezamenlijk drinken van een glas wijn uit te noodigen: in een klein gezelschap is dit wel aardig; maar, wanneer eene bijeenkomst talrijk is, wordt het somwijlen zeer lastig, vooral voor de personen, wie men onderscheiding of eer betoonen wil. Den volgenden morgen werd ik om vier ure gewekt door het gezang van den voorzanger, die aan alle huizen rondging, om de bewoners tot het morgengebed op te wekken. Hoe ongaarne anders in den zoeten slaap gestoord, gaf mij dit gezang toch eene zeer aangename gewaarwording; er was iets zoo plegtigs in, dat ik onwillekeurig terstond aan de bazninen en aan de lofliederen bij den optogt naar Jeruzalem moest denken! - Vroeg opgestaan zijnde, vonden wij een goed ontbijt gereed. Wij haasteden ons, iets daarvan te gebruiken, om, vóór dat de zon te hoog steeg, eene groote wandeling in het naburig bosch te doen, en een der Bokkendorpen te bezien. Deze wandeling was buitengemeen schoon, en dubbel belangrijk om de menigte vreemde gewassen, planten en bloemen, welke wij in dit bosch zagen. Op eene wilde ananasplant, die in menigte tusschen het geboomte groeiden, vonden wij verscheidene sprinkhanen van eene geheel vreemde soort. Wij namen eenige derzelven mede, welke door onzen Naturalist werden opgezet. De gewone sprinkhanen zijn groen en geelachtig; deze, daarentegen, zwart, met schitterend roode ringen afgezet. Ik maakte eene fraaije verzameling bloemen, waarmede de milde natuur dit oord zoo rijk had gestoffeerd, dat mijn bouquet welhaast zoo groot werd, dat ik het met beide handen niet meer konde omvatten. Het was regt jammer, dat de warmte deze schitterend gekleurde bloemen zoo spoedig deed verwelken; weinige konde ik tot den volgenden dag bewaren. - De Bokken, of Indianen, hadden zich verwijderd, en waarschijnlijk naar een meer afgelegen oord begeven; dus was in dit opzigt onze togt vruchteloos. Dan, het was geene teleurstelling. Zulk een Bokken-huishouden zoude, naar mijn gevoel, al te zeer hebben gecontrasteerd met het liefelijk harmonische der natuur, hetwelk mijne geheele ziel had ingenomen, dan dat het geenen onaangenamen indruk op ons gemoed zoude ge- | |
[pagina 187]
| |
maakt hebben. - Wij ontdekten een klein paadje, dat naar de zijde der rivier nederdaalde. Hetzelve zoo ver mogelijk volgende, kwamen wij in een klein dal. In het midden van dit eenzame, romaneske plaatsje stond een hooge pindaboom, welke de kleine opening overschaduwde, en eene zeer schoone vertooning maakte. - Terugkeerende, gingen wij den militairen post voorbij. Het schijnt, dat ook anderen vóór ons hier overeenkomst met Gelderland gevonden hebben; want deze alhier gevestigde post draagt dien naam. Wel eenigzins vermoeid, maar ten hoogste voldaan, kwamen wij bij onzen gastheer terug. Een der Heeren, bemerkt hebbende, dat de lieve kleinen veel van vogels hielden, bragt hun een zeer mooi parkietje; een diertje, dat de grootte heeft van onze kanaries, maar tot het geslacht der papegaaijen behoort. Het beestje was zoo tam, dat het vertrouwelijk op de hand of den arm ging zitten, en at hetgene men het aanbood. De vreugde der kleinen was onbeschrijfelijk; doch werd, helaas! door eene boosaardige kat weldra verstoord, die zich van het mooije diertje spoedig meester maakte. Hunne tranen werden door het geschenk van een tweede gedroogd; maar ook dit onderging, eenige dagen daarna, hetzelfde treurige lot. De parkietjes zijn zeer teêr, en men kan ze in eene kooi niet dan met moeite eenigen tijd levend houden. - Het goede breakfast, dat wij gereed vonden, moesten wij nu in haast gebruiken, omdat de ebbe, welke ons terug moest brengen, ons noodzaakte spoedig te vertrekken. De stroom is, namelijk, in de Suriname, Kommewijne en andere rivieren, zoo sterk, dat het niet mogelijk is, tegen denzelven op te roeijen. Wij hadden op een vroeger toertje eenmaal eene proef daarvan; want, door één uur te laat af te varen, bragten wij elf uren door, om eenen afstand te bereiken van niet meer dan vier uren. Gij begrijpt wel, dat wij op een gedeelte van dien afstand ebbe, en vervolgens vloed moesten hebben; anders had het onmogelijk zoo veel kunnen verschelen. Nu wij dit behoorlijk hadden in acht genomen, was onze terugreis even voorspoetlig als aangenaam; en wij waren allen zoo tevreden over dit uitstapje, dat wij ons vastelijk voornamen, indien God ons leven en gezondheid blijft schenken, het volgend jaar dit toertje te hervatten, en hetzelve dan verder uit te strekken, om den Blaauwberg en de Watervallen te bezigtigen. Den volgenden morgen waren wij ook nog zeer vrolijk | |
[pagina 188]
| |
bijeen. Maar dat alles op aarde onbestendig is en wisselvalligheid predikt, dit ondervonden wij ook hier, daar ons genoegen eensklaps werd afgebroken door de tijding, dat onze huisgenoot, eenige dagen na ons vertrek, door eene vrij hevige ziekte was aangetast. Gij begrijpt, dat wij nu van de eerste gelegenheid gebruik maakten, om naar huis terug te keeren. Gelukkig vonden wij den zieke reeds wat beter en buiten gevaar. Wij werden daarenboven schadeloos gesteld door eene menigte brieven uit het geliefde moederland, juist dien dag met een Hollandsch vaartuig aangekomen; onder dezelve was ook de uwe van den 16den Junij. - |
|