vroeg hem naar de oorzaak van zijnen kommer; waarop de Officier met hartstogtelijk gevoel antwoordde: ‘Wèl, Mijnheer, heb ik reden tot smart! Niet lang geleden keerde ik van het Gezantschap naar China, hetgeen ik derwaarts had verzeld, terug, en werd door mijnen Vorst met deze orde (terwijl hij op het kruis van Wladimir aan zijne borst wees) beloond. Nog kende ik den Keizer niet in persoon. Ik wilde mij de gelegenheid ten nutte maken, om hem voor de verleende eere te danken, toen ik tot mijn leedwezen vernam, dat hij niet in de Residentie, maar in Duitschland, en wel te Aken, was. Ik nam verlof, en deed de reis van Petersburg herwaarts op de snelstmogelijke wijze, om mij hier van het gevoel mijns harte te kwijten, en - thans verneem ik, dat de Keizer reeds vertrokken is!’ - De Monarch, getroffen door dit sterksprekend blijk van een dankbaar gemoed, zeide met ongemeene vriendelijkheid: ‘Gij vergist u, mijn jonge vriend! De Keizer is nog hier, en, kort gezegd, ik ben het zelf.’ - ‘Mijnheer,’ hernam de Officier, zonder eenige aanmatiging, ‘met dat gezag, waarmede gij u Keizer van Rusland noemt, kan ik mij Keizer van China heeten. Waartoe die scherts? Doch, wees gij zoo goed,’ en, dit zeggende, wendde hij zich tot den meer ernsthaftigen Koning van Pruissen, ‘mij te zeggen, of de Keizer werkelijk reeds vertrokken is.’ - ‘Inderdaad niet,’ antwoordde de Koning; ‘hij is nog hier, en staat voor u; dit verzeker ik u, als Koning van Pruissen!’ - ‘Spotvogels, Mijnheeren, moogt gij zijn!’ hernam nu de Officier verstoord; ‘en het verraadt weinig kiesch gevoel, een' reeds zoo zeer teleurgestelden man zoo te bespotten. Vaartwel!’ - Ter naauwernood had de Keizer
nog den tijd, hem naar zijn adres te vragen, hetgeen hij met zekeren onwil opgaf, terwijl hij zich schielijk omkeerde, en de beide Monarchen, die hem lagchend nazagen, zonder groeten staan liet. - Des anderen daags gingen beide, met hun gevolg, hem opzoeken. Thans bleef den ongeloovigen geen twijfel meer over; hij viel den Keizer te voet, en vroeg hem om vergeving. Op de minzaamste wijze hief deze hem schielijk op, hem noodigende met hen te gaan; en hij genoot de eer ten maaltijd gevraagd te worden, waar hij, onder den titel van Keizer van China, tusschen de beide Monarchen moest plaats nemen, die hem, ten loon van zijn erkentelijk hart, meer dan één bewijs van toegenegenheid schonken.