Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBerigten omtrent de minerale wateren van Ems.
| |
[pagina 8]
| |
Norderncy in ons naburig Oostvriesland, de daarop gevolgde daarstelling der zeebaden te Scheveningen en bij den Haag, en eindelijk ook de onlangs zoo uitnemend wel ingerigte zwavelbaden te Bentheim, welke laatste ook allerdrokst, en zoo ik verneme met een gezegend gevolg, door onze Nederlanders bezocht worden. Ik zie intusschen niet zonder leedwezen, dat men, zonder behoorlijk onderscheid, allerhande soort van zieken naar de zeebaden of naar de baden van Bentheim verzendt, dezelve als panaceën voor alle mogelijke langdurige en hardnekkige ziekten en kwalen beschouwt, en dat zelfs anders kundige geneesheeren niet schijnen te begrijpen, dat het onmogelijk is, dat hetzelfde water, hetwelk uitslag, verstoppingen, jicht enz. geneest, niet het tegengestelde, dat is eene nadeelige uitwerking, in andere ziekten van eenen geheel anderen aard moet voortbrengen. De natuur, zoo rijk niet alleen in het voortbrengen van planten en dieren tot verkwikking en voeding der menschen, maar ook in het schenken van planten, kruiden en delfstoffen tot wering of herstelling van verschillende ziekten, is niet minder weldadig in het beschikken van eene menigte soorten van heilzame bronnen en wateren, welke zoo zeer in aard en vermogens van elkander verschillen, dat zij geschikt zijn om de meest verschillende ziekten te genezen. De tegenwoordige vorderingen in de natuur- en scheikunde, vooral de latere ontdekkingen omtrent de luchtsoorten en het galvanismus, hebben gemaakt, dat men overal deze bronnen, waar zij gevonden worden, naauwkeurig onderzocht, en dat men, door de vlijt en braafheid van kundige mannen, door menigvuldige proeven ontdekt heeft, welke de bijzondere ziekten zijn, waarin deze wateren al of niet zijn aangewezen. De geneesheeren, die de zieken aan deze bronnen verzorgen, hoort men thans niet meer, als wel voorheen, hunne baden als algemeene geneesmiddelen uitventen, maar derzelver juiste en bepaalde krachten in het genezen van sommige ziekten | |
[pagina 9]
| |
aanwijzen. Niet zelden heb ik de bronärtsen hooren klagen, dat men hun ongeschikte lijders toezond, om zich van hen voor eenigen tijd te ontdoen; terwijl zij dezelve afwezen, en naar voor hen geschiktere baden zonden. Men kent thans reeds zoo vele bronnen, die door alle landen verspreid zijn, dat het eene bijzondere studie vordert, die alle te leeren kennen. Vele daarvan zijn zoo afgelegen, dat wij Nederlanders die bezwaarlijk zouden kunnen bereizen; dan, dit is ook minder noodig, daar wij ons aan alle kanten omringd vinden van verschillende heilzame bronnen, die alles vereenigen, wat men ter genezing van vele langdurige en hardnekkige ziekten zoude kunnen vorderen. Wij hebben bij en in ons land de zeebaden van Norderney en Scheveningen - kort bij ons het Bentheimer bad - in Westfalen Nendorf, Meinberg, Driburg, Pyrmont - voorts bij of in onze zuidelijke provinciën Aken, Chaudfontaine, Spa enz.; maar bijzonder rijk aan bronnen zijn de Rijn-provinciën: van Kleef tot boven aan den Rijn toe heeft men overal heilzame bronnen, welke zoo wel door de inwoners als door vreemdelingen menigvuldig gebezigd worden. Er is echter mogelijk geen land, hetwelk rijker aan deze uitnemende voortbrengselen der natuur is, dan het kleine Hertogdom Nassau. In dit schoone en waarlijk romaneske land, hetwelk uit hooge bergen, door de Lahn doorsneden, bestaat, die een' grooten voorraad van allerhande steenen en metalen bevatten, vindt men overal de heerlijkste en in krachten zeer verschillende koude, laauwe, heete, zoute, koolzure, zwavelachtige en ijzerhoudende bronnen. Alle deze (ten minste de voornaamste) zijn door de vaderlijke zorg des Vorsten uitmuntend en met groote kosten ingerigt, bruikbaar gemaakt, van al het noodige voorzien, en bij dezelve beroemde en geschikte geneesheeren aangesteld. Alle deze bronnen liggen op eenen afstand van weinige uren van elkander, zoodat zij des noods op éénen dag kunnen bereisd worden. Elke bron in het beroemde gebergte van den Taunus is mineraal, en bezit meer of min geneeskundige krachten. De | |
[pagina 10]
| |
voornaamste zijn Ems, Geilnau, Selters en Fachingen, aan de Lahn gelegen, en voorts, naar den kant van Frankfort, Schwalbach, Schlangenbad en Wiesbaden. Ik heb dezen zomer alle deze bronnen bezocht en leeren kennen; en, daar ik een' geruimen tijd te Ems zelve voor mijne gezondheid de wateren gebruikt heb, zal men het niet ongepast keuren, dat ik hiervan iets zegge; daar dit bad, minder dan het verdiende bekend, de oplettendheid mijner Landgenooten dubbel waardig is. Dit bad is sedert onheugelijke tijden, zelfs bij de Romeinen reeds, bekend geweestGa naar voetnoot(*), maar heeft sedert eenige jaren eerst deszelfs grootsten roem verkregen, nadat de voortreffelijke g.m. thilenius, die aan dit bad langen tijd de geneeskunde heeft uitgeoefend, deszelfs uitmuntende krachten door vele genezingen van langdurige ziekten bewezen heeft. Nu heeft hetzelve langzamerhand zulk eenen roem verkregen, dat, door het jaarlijks vermeerderen van dezen toeloop, men met moeite de menigvuldige badgasten kan plaatsen. In de maanden Junij en Julij, toen ik dit bad bezocht heb, waren er meer dan 500 werkelijke zieken, die het water gebruikten; en sedert heb ik vernomen, dat het getal nog aanmerkelijk is toegenomen. Het bad Ems ligt aan den regter over van het riviertje de Lahn, 't welk bij Coblenz in den Rijn valt. Het is van deze stad een paar groote uren verwijderd, en even | |
[pagina 11]
| |
zoo ver aan de andere zijde van Nassau. Het is tegen het zuiden gelegen in een smal en diep dal, tusschen hooge en steile rotsbergen, die echter alle door wijnstokken, vruchtboomen en koorn bezet zijn. Aan de noordzijde van de Lahn zijn de bergen met bosschen bedekt, die meestal met wandelingen doorsneden zijn. Zij bestaan meestal uit leisteenen (thonschiefer), en bevatten vele delfstoffen, vooral ijzer, lood, zilver en koper, waarvan de mijnen ook in den omtrek van Ems gevonden worden. Alleen schijnt op de plaats, waar het bad Ems gebouwd is, de oorsprong te zijn der warme bronnen, welke zich zelfs tot in het bed der rivier uitstrekken. Deze baden, die oudtijds open waren, zijn thans alle bedekt. Boven dezelve zijn twee paleizen gebouwd, welke reeds meer dan honderd jaren oud zijn, waarvan het eene aan het vorstelijke huis van Oranje-Nassau, en het andere, daarnaast gelegen, aan het Hessische huis behoorde. Beide zijn sedert 1806 vereenigd, en behooren uitsluitend aan het Hertogdom Nassau. Van dien tijd af is Ems door de gemaakte verbeteringen en inrigtingen eerst begonnen te bloeijen. In deze gebouwen ontspringen de heete bronnen, welke hier behoorlijk ingevat, door bijzondere pijpen geleid, en tot drinkbronnen en baden gevormd en geschikt zijn. Ofschoon alle de bronnen ook tot drinken zoo wel als tot baden geschikt zijn, bezigt men echter alleen tot drinken twee bronnen. De eerste, die onder de kolonnade van het oorspronkelijke Nassausche Curhaus gevonden wordt, is de zoogenaamde Kesselbron, die zich in een marmeren bekken ontlast, en zulk eene groote hoeveelheid waters opgeeft, dat zij niet alleen voor het dagelijksch gebruik der badgasten voldoende is, maar dat nog het grootste gedeelte daarvan naar de baden wordt afgeleid. Dit water heeft eene temperatuur van 39 graden Reaum., of 120 Fahrenh. De tweede drinkbron, het Kränchen genoemd, omdat het met eene kleine kraan voorzien is, en waaruit ook de kruiken, die verzonden worden, getapt worden, is in het daarnaast gelegen Darmstädter | |
[pagina 12]
| |
huis. Deze is minder warm, en heeft eene temperatuur van 31 gr. Reaum., of 102 gr. Fahrenh. Behalve deze, zijn er nog vele bronnen, die men meest tot baden bezigt. Men vindt dezelve alle naauwkeurig aangeteekend en beschreven in eene afteekening van den platten grond dezer baden, die men in het Curhaus bekomen kan. Genoeg zij het, hier alleen aan te merken, dat zij zoo rijk aan water zijn, dat sommige alleen 2000 cubiekvoeten waters in 24 uren opleveren; - dat voorts derzelver graad van warmte zoo zeer verschillend is, dat zij meest van 30 tot 44 gr. warmte bezitten, terwijl sommige maar 17 tot 19 gr. Reaum. hebben. Deze verscheidenheid van temperatuur maakt, dat men, naar het voorschrift der geneesheeren, op alle tijden baden van verschillende graden van warmte kan toedienen. Sedert korte jaren heeft men de inrigting der baden zeer verbeterd, het water uit verscheidene bronnen in groote bakken verzameld, en naar verkiezing in de baden door buizen geleid. Men heeft hier in den vleugel van het Nassausche huis negentien baden - hiernaast de zoogenaamde rotsbaden (felsenbäder), ook negentien in getal - zeven zoogenaamde nieuwe baden - acht baden van het Kränchen - zes baden in het middelste gebouw, waaronder het zoogenaamd Bubenbad - dertien baden in het gebouw bij de Lahn, waarin een marmeren bad voor vorstelijke personen - zes baden in het Rondeel - ook zijn op de middelste verdieping baden voor menschen, die niet naar beneden kunnen komen - en overal zijn ook inrigtingen voor de spuitbaden of douches. De baden zijn van hardsteen, veelal uit de rots gehouwen, hebben eene bekwame diepte, en zijn van twee kranen, om heet en koud water in te laten, voorzien. In sommige baden komt het water uit de wel zelve voort. Elk bad is van het naburige door een muurtje gescheiden, en van de noodidige plaats tot uit- en aankleeden voorzien. Het spreekt van zelf, dat hier de behoorlijke bezorging door den badmeester en de oppassing door de badvrouwen niet ontbreekt. | |
[pagina 13]
| |
Behalve de bovengenoemde, heeft men nog het bad, voor armen bestemd, van 27 gr. Voorts de baden in het logement, het Steinernhaus genaamd, naast het Curhaus gelegen, die door de bewoners kunnen gebruikt worden. In dit huis zijn vijf baden, welke echter nog verbeterd zullen worden. Wat nu de eigenschappen van het Emser - water betreft, het is, uit alle de bronnen voortkomende, volmaakt helder, zoodat men op den grond der baden de kleine voorwerpen volmaakt kan onderkennen. Het bezit eene aangename warmte, die, verre van te veel te prikkelen, de huid op eene aangename wijze aandoet. De warmtestof is zoo innig verbonden met het water, dat het zijne warmte veel langer dan door kunst gewarmd water behoudt. Het heeft een' vluggen, eenigzins loogzoutigen reuk, die niet onaangenaam is. Ik heb geen hepatische lucht bij het drinken, zoo als sommigen denken, daaraan kunnen bemerken; dit heeft de Heer vogler ook waargenomen. Het vlug beginsel, hetwelk aan dit water eenen niet onaangenamen zuur- en zoutachtigen smaak geeft, is het koolzure gaz (of zoogenaamde vaste lucht), hetwelk daarmede zoo vast verbonden is, dat het, niet alleen aan de lucht blootgesteld, maar ook in digt geslotene kruiken bewaard, deszelfs kracht zeer lang behoudt. Dit gaz is in de grootste hoeveelheid in het water van het Kränchen voorhanden, minder in dat van de Kesselbron. Het is niet zeer rijk aan vaste deelen. Tot nog toe heeft men geene juiste ontleding van dit water. Cartheuser heeft wel opgegeven de hoeveelheid zout, die er in gevonden wordt; dan hij maakt geen gewag van de andere bestanddeelen: hij vond daarin, in twee ponden water, van 37 tot 48 grein loogzout in de verschillende bronnenGa naar voetnoot(*). H.c. thilenius zegt in het algemeen, dat het veel natron of mineraal loogzout, eenige kalkaarde en zeer weinig ijzer bevatGa naar voetnoot(†). Vog- | |
[pagina 14]
| |
lerGa naar voetnoot(*) vond, dat honderd deelen water slechts een half deel vaste stof bevatteden, waarvan het voornaamste was natron, veel minder kalkaarde, en nog minder bitteraarde, de beide laatste tot de eerste als 1 tot 7; ook eene zeer geringe hoeveelheid ijzer, eene onbeduidende hoeveelheid zoutzuur en zwavelzuur, welke, verbonden met het natrum, de kalk- en bitteraarde, glauberzout, bitterzout en zwavelzure kalkaarde daarstellen. De specifique zwaarte van de Kesselbron tot die van het Krānchen is = 430:443. Het water uit het Kränchen wordt meest verzonden; dan nu bezigt men daartoe ook de Kesselbron. Men verzendt ongeveer 80,000 kruiken daarvan jaarlijks. In Amsterdam is het altijd versch te bekomen. Mijn zeer geachte vriend, de Heer M.D. en Apotheker s. stratingh ez., heeft, op mijn verzoek, dit water chemisch onderzocht, en mij het volgend verslag daarvan opgegeven: ‘Om de aanwezigheid van de soda te bepalen, werden de volgende reagentia gebruikt. Het rood lakmoespapier werd vóór de koking (om het kolenzuur) naauwelijks blaauw, na de koking geheel blaauw (om de aanwezige soda.) Met de zoutzure kwiköplossing na de koking een wit nederploffel van de carbonas sodae. Met zwavelzure koperöplossing vóór de koking zeegroen, na de koking meer blaauw en overvloedig. Met zwavelzuur verzadigd en uitgedampt, gaf het merkbare kristallen van zwavelzure soda. De kalkaarde bleek alleen uit het zuringzuur, hetwelk eene witte wolk gaf, geen nederplofsel. De magnesia was naauwelijks merkbaar door de ammonia of zuivere potasch. Het ijzer was in het geheel niet merkbaar door galnoten-aftreksel, en slechts zeer flaauwe bewijzen waren er van merkbaar door de Prussias potassae. Kolenzuur bevatte het in eene matige hoeveelheid, blijkbaar uit de opbruising met zamengedrongen zwavelzuur, | |
[pagina 15]
| |
uit het wit nederplofsel met kalkwater, en uit hetzelfde verschijnsel met de zeepöplossing, en roode kleuring van het blaauw lakmoespapier. Het zoutzuur bleek uit het overvloedig nederplofsel met salpeterzuur zilver en azijnzuur lood. Het zwavelzuur was merkbaar uit de witte wolk met het zoutzure bariet. Gezwavelde waterstoflucht was daarin niet merkbaar door lood- of zilveröplossing. Specifique zwaarte 4005. - Resultaat. Deze proeven komen nagenoeg met de proeven van vogler overeen. Het spreekt van zelf, dat hier de soda, kalk-, bitteraarde en ijzer met het zwavelzuur en zoutzuur tot middelzouten vereenigd, en mogelijk ook gedeeltelijk met kolenzuur tot dien staat gebragt, of wel dat voornoemde middelzouten in het van koolzure lucht verzadigde water als opgelost zijn.’ Wat nu het gebruik van dit water betreft, men bezigt hetzelve óf inwendig als drinkbron, óf uitwendig als bad, óf, eindelijk, als douche of spuitbad. Men gebruikt inwendig meestal de beide bronnen, de Kesselbron en het Kränchen, waarmede ook overeenkomt het Kränchen in het Steinernhaus, hetwelk mede zeer rijk | |
[pagina 16]
| |
aan koolzure lucht is, en eenen aangenaam zuurachtigen smaak heeft. Het eerste is veel warmer, hebbende de warmte van 39o Reaum. De Kesselbron wordt het meeste gebruikt; het Kränchen, hetwelk 23o warmte heeft, veel minder. Men begint gemeenlijk met twee of drie glazen, die 6 of 8 lood water bevatten, en klimt langzaam op, soms tot 7 of 8 en meer glazen. Het wordt onmiddellijk uit de bron gedronken, óf zuiver, óf met koe-, geitenof ezelinnenmelk gemengd. Gewoonlijk wordt het 's morgens nuchteren gedronken tegen 6 of 7 ure; men drinkt alle tien of vijftien minuten een glas, en neemt tusschenbeiden eene matige beweging in de allee aan de Lahn of in de tuinen, of bij ongunstig weder onder de kolonnades, waar het echter door de menigte menschen dikwijls te warm is. Het water bezwaart, op deze wijze genomen, niet; dan, wanneer men daarvan te veel op eens neemt, of te schielijk daarmede opklimt, bezwaart het wel eens, zoo als ik dit zelf ondervond, als ik boven de vier glazen wilde drinken. Sommigen drinken veel grootere glazen, tot negen of tien toe, zonder daarvan eenig ongemak te bespeuren. In plaats van thee, drinkt men gemeenlijk, ten 5 of 6 ure na den middag, een of twee glazen van het Kränchen. Met betrekking tot de zigtbare uitwerking van dit water - het is niet ongewoon, dat het in het eerst min of meer den eetlust vermindert, en, in plaats van de buiksontlasting te bevorderen, dezelve verstopt. In dit geval is het meestal nuttig, in het eerste glas een drachma tartarus tartarisatus of sal glauberi op te lossen, hetwelk opening genoeg verwekt. Het Emser-water werkt meestal op de urine en op de uitwaseming, die hierdoor vermeerderd en aangezet worden. Bij sommigen, vooral die aan congestiën naar het hoofd en naar de borst onderhevig zijn, bepaalt zich het gebruik alleen bij het drinken van het water, hetwelk de circulatie niet schijnt aan te zetten, en veelal het getal | |
[pagina 17]
| |
der polsslagen aanmerkelijk vermindert, hetgeen ik zelf ondervonden heb. Bij verre de meeste lijders moet echter het inwendig gebruik door het uitwendig, door baden, ondersteund worden. Gewoonlijk neemt men het bad na het drinken, somtijds ook nuchteren, bij enkelen ook 's avonds; doch niet, of ten minste zeer zelden, meer dan eens daags van een' warmtegraad van 24, zelden tot 26o Reaum. Eerst blijft men eenige minuten, zelden langer dan een half uur in het bad. Men gevoelt daarin eene aangename en verkwikkelijke warmte, ontspanning, en neiging tot wateren. Na het bad moet men zich wèl afdroogen, een half uur, luchtig gedekt, te bed liggen, niet slapen, en daarna eene kleine beweging maken. Het is niet mogelijk te bepalen, hoe lang men met drinken en baden moet aanhouden; het spreekt van zelve, dat dit van individuéle omstandigheden, vooral van de natuur en de hardnekkigheid der ziekte, van het gestel des lijders, en de uitwerking op de ziekte moet afhangen, en dat men dit geheelenal aan het oordeel van den bronärts moet overlaten. In ligtere gevallen zijn drie of vier weken, waarin men 20 of 21 baden neemt, genoegzaam - in andere 5 of 6 weken. Niet zelden is het noodig, in het volgende jaar, ter grondige herstelling, de cuur eens weder te herhalen. Behalve tot drinken en baden, wordt het Emser-water ook gebruikt tot inspuiting en klisteren, wanneer de ontlasting ontbreekt, of verstoppingen daartoe aanwijzing geven. Het is vooral van nut in den vorm van douches of spuitbaden, wanneer het water op het aangedane deel onmiddellijk door eene spuit wordt aangebragt, en hierdoor eene trillende beweging in het deel wordt voortgebragt. Men moet niet te vroeg aanstonds, wanneer men geene verbetering gevoelt, denken, dat het water geene uitwerking zal doen, of nadeelige werkingen zal voortbrengen. Men moet hetzelve altijd als een geneesmiddel be- | |
[pagina 18]
| |
schouwen, hetwelk, door inwerking op de ziekte, soms eenig ongemak, lusteloosheid, vermoeidheid, hoofdpijn, krimpingen, aandoeningen der zenuwen veroorzaakt; welke toevallen altijd bij eene verandering en omstemming van het gestel moeten plaats hebben, en ons veeleer toonen, dat de natuur werkzaam is, en bezig is door crisen en scheidingen de ziekte te genezen, en het behoorlijk evenwigt in het ligchaam te herstellen. Wanneer dit plaats heeft, moet men, volgens den raad der geneesheeren, soms het drinken en baden verminderen, of tusschenbeiden daarmede ophouden, ja niet zelden dan de cuur hervatten, en eenen langeren tijd daartoe besteden. Intusschen moet men ook opmerken, dat men gewoonlijk eerst naderhand en te huis gekomen zijnde daarvan de heilzame vruchten ondervindt, en na zes of acht weken eerst beterschap bespeurt. Dan, hiervan in het vervolg nader.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|