| |
| |
| |
Mengelwerk.
Gedachten omtrent de doodstraf.
God heeft de Hel uit liefde geschapen, zegt ergens de beroemde schiller; en, hoe zonderling deze uitdrukking aan velen, hoe geheel ongerijmd zij ook aan sommigen moge voorkomen, elk, die de zaak uit een Christelijk-wijsgeerig oogpunt beschouwt, zal in deze uitdrukking alleen het gevoelen vinden opgesloten: dat de laatste schakel, ook van de zwaarste der Goddelijke straffen, zich vasthecht aan de verbetering van den gevallen' zondaar.
God heeft de Hel uit liefde geschapen. Deze wijze van zeggen beteekent alzoo, in een' gezonden zin, niets anders, dan dat het grootstmogelijk ongeluk, den onboetvaardigen zondaar door een regtvaardig Opperwezen bereid, door deszelfs even oneindige als onbevatbare liefde, als laatst en eenig overblijvend middel wordt aangewend, ter eindelijke redding en eeuwige behoudenis van den ongelukkigen.
Dit gevoelen is meer dan emmaal te berde gebragt, en uitvoeriger ontwikkeld, dan ons bestek gedoogt; en niet minder is hetzelve, door bevoegden en onbevoegden, aangevallen en verdedigd. Wij rekenen het, voor ons tegenwoordig doel, geheel overbodig, en onszelven ongehouden, den staat des geschils, in dezen, breeder te ontwikkelen, en hetzelve te beslisfen. Elk, omtrent zijn bijzonder gevoelen, de grootte vrijheid latende, zal wel niemand ons het onze pogen e ontnemen; en wij omhelzen alzoo, naar onze overtuiging, dat gevoelen, hetwelk, door de meeste Chriselijke wijsgeeren aangenomen, in de vreesselijkste betooning der geduchtste Goddelijke straffe niets anders opmerkt, dan het meestvermogende middel ter teregtbrengingen verbetering van rampzalige zondaren.
| |
| |
Zij, die zich in gemoede verpligt vinden met ons van gevoelen te verschillen, zullen, wij houden er ons volkomen van overtuigd, het door ons beweerde toch wel voor 't minst als eene zeer wenschelijke zaak willen beschouwen, die door elk edel, menschlievend, Christelijk hart zoo gaarne omhelsd wordt; en iets meerder kunnen wij van onze gemoedelijke tegenstanders wel met geen goed regt vorderen. Doch is het wenschelijke der zaak eenmaal door het hart toegestemd, dan kan men gemakkelijk betoogen, dat alle deugden en volkomenheden van het Hoogste Wezen, welke zich in drie woorden: god is liefde, vereenigen, met het door ons beweerde gevoelen in een schoon en belangwekkend verband staan.
En nu - is het eene wenschelijke zaak, dat, bij de Goddelijke straffen, de laatste schakel verbetering zijn zal, en kan het omhelzen van dit gevoelen de volmaaktheden van Hem, dien wij, door het Evangelie, als Vader in Christus erkennen, in het heerlijkst en meest beminnenswaardig licht plaatsen, wie gevoelt dan niet, met geheel zijn hart, het gepaste, ja pligtmatige, om daar, waar de burgerlijke wet de veiligheid der maatschappij door straffen tegen de overtreders verpligt is te handhaven, de verbetering van den misdediger als voornaam hoofddoel aan te nemen, en daartoe alles aan te wenden?
God heeft geen lust in den dood des zondaars; maar dadrin, dat hij zich bekeere en leve; dit laat het Hoogste Wezen ons op het plegtigst van zichzelven verzekeren. Elders luidt het: Godwil niet, dat één eenige verloren ga, maar dat zij allen tot bekeering komen. En, niettegenstaande dit alles, vermeten zich menschen en Christenen, hunne medemenschen en mede-Christenen wettelijk ter dood te doemen, en azoo den gevallen' zondaar den terugkeer op het goede pad schier geheel onmogelijk te maken! Wij zeggen: schier geheel, omdat men ons, hier of elders, op een' enkelen bekeerden moordenaar zou kunnen wijzen. Dan, in verre de meeste gevallen, helaas! zijn de uitzigten, voor den menschenvriend en Christen, omtrent zoodanige ongelukkigen, met dikke neve- | |
| |
len omtogen, zoo niet geheel met nacht bedekt. Het zwaard der wet is gevallen, maar ook voor immer de weg ter bekeering en boete voor den ongelukkig gevallenen gesloten; gesloten door menschen, die, nevens den gestraften misdadiger, in andere opzigten, welligt even strafschuldig zijn voor het gerigt van Hem, die zonder aanzien des persoons oordeelt!
In het Oosten, alwaar, in den kindschen staat des menschdoms, in de tijden van onwetendheid en barbaarschheid, de bloedwraak gedurig de afgrijselijkste tooneelen herhaalde, was het van eenen wetgever als Mozes, een man, door Gods geest verlicht, en met bijzondere openbaringen verwaardigd, te verwachten, dat hij den bloedwreker het moordend zwaard ontnemen, en daarvoor het straffend zwaard der wet aan eerwaardige, kundige en onpartijdige Regters in handen geven zoude. In zijnen tijd en voor zijne natie was de wet, die door hem, in naam van Jehovah, aan Israël werd gegeven, ter wering van het bestaande kwaad, niet slechts nuttig en doelmatig, maar zij mag, onder de genoemde omstandigheden, zelfs menschlievend genoemd worden. Het bestaande kwaad werd er geheel door voorgekomen; de zeden werden er door verzacht, der barbaarschheid perk gezet, de veiligheid der zamenleving verzekerd, de onschuld krachidadig beschermd; terwijl eindelijk de bestaande vooroordeelen, op de meest onschadelijke wijze, werden te gemoet gekomen. Maar, behoudens dit alles, blijven wij het verbindend gezag eener wet, die de doodstraf op het misdrijf zet, voor Christenen, ontkennen. Zij voegt niet aan onze tijden; zij is strijdig met Christelijke zeden; zij staat beneden onze, Christelijke verlichting en beschaving, en in weêrspraak met de verklaarde leer des Evangelies, door onzen Goddelijken Verlosser op aarde verkondigd.
Blijdschap is er in den hemel over één' zondaar, die zich bekeert, meer dan over negen-en-negentig regtvaardigen, die de bekeering niet behoeven. Aan de zedelijke herstelling en verbetering van den zondaar werkt Hij, aan wien wij door den Vader zijn overgegeven, door allerlei
| |
| |
middelen: ook de grootste zondaar, ook de meest in het kwade verharde booswicht is het voorwerp zijner teederste belangstelling: waar de verloren zoon, met berouw over zijne verkeerdheden, tot den vader en, in dien vader, tot het goede pad terugkeert, daar vindt hij opene armen en een hart vol vergevende liefde. En nu zullen wij, afgewekenen, onzen medeäfgewekenen den terugkeer afsluiten en zijn bloed doen stroomen, waar wij tranen van boete en berouw uit zijne oogen hadden behooren te lokken! Dit behoorde onder Christenen zoo niet te zijn.
Een moordenaar is een misdadiger; het is zoo! maar heeft hij, behalve dezen afschrikkenden titel, niet nog een' anderen, die hem aan elk edel, menschlievend, Christelijk hart aanbeveelt? Behoorde hij niet eerst en vooral den naam van een' ongelukkigen te dragen, en dit juist des te eerder, naar mate zijne misdaad grooter en afschuwelijker zij? Wie den geest van het Christendom niet in het binnenste heeft, zal hier wel den ongelukkigen voorbij- en alleen den misdadiger zien; de Christenwijsgeer zal zich daarvoor wachten.
De ervaring bewijst, en voorbeelden bevestigen het, dat ontzettende straffen het kwaad niet stuiten: ervaring en voorbeelden overtuigen veeleer, dat matiging in gestrengheid het aantal van misdadigers, daar, waar zulks plaats vond, verminderde. Hoe streelend is deze opmerking voor den menschenvriend; hoe welkom voor het Christelijk hart! Mogt men maar meer en overal deze waarheden erkennen, en in daden van erkentenis aan den dag leggen!
Ginds zien wij een' misdadiger ter strafplaats geleid. De strengheid der wet sprak het doodvonnis uit, en het zwaard der menschelijke geregtigheid doet het bloed van den schuldigen stroomen. Welligt bevredigt dat bloed eene vertoornde Godheid? Maar wie zijt gij, die den Vader in Christus tot een' Heidenschen Afgod verlaagt? - Welligt wordt er het geleden ongeluk door vergoed? Maar is dan de ongelukkige, die onder de handen van
| |
| |
den gestraften nederzonk, nu weder in het leven teruggeroepen? - Welligt werkt het ontzettend voorbeeld gunstig? Maar aan den voet van het schavot pleegt een booswicht zijn misdrijf, in den waan, dat het zwaard der wet hem wel nooit bereiken zal. - Welligt, echter, vaart er in het hart van dien booswicht bangen schrik? Maar schrikt hij ook voor de misdaad? En, indien hij er al voor beeft, de ongelukkige, die daar zoo even als offer zijner misdaad nederviel, verschijnt onboetvaardig, onverbeterd, onvoorbereid voor zijnen eenigen, eeuwigen en heiligen Regter. Vreesselijke gedachte! Hij zou boetvaardig, verbeterd, voorbereid hebben kunnen sterven, indien het doodelijk zwaard der wet hem slechts vergund had te leven, en menschenliefde den ongelukkigen tot God en Christus had geleid.
Dáár zien wij een tooneel, den mensch en Christen meerder waardig. Men beschouwt den ongelukkigen misdadiger, juist omdat hij zoo diep is gevallen, met innig, hartelijk, Christelijk medelijden. Hij heeft zich tegen de maatschappij vergrepen, en daardoor zijne vrijheid verbeurd; maar men verzwaart dit gemis niet door onmeêdoogende strafbepalingen: reeds het derven der vrijheid is in zichzelve eene zware tuchtiging; en deze tuchtiging ten beste te keeren, is het weldadig doel van den verlichten wetgever. In zijnen kerker wordt de ongelukkige als mensch behandeld, en aan orde, tucht en arbeidzaamheid gewend; daar ontsteekt de hartelijkste welwillendheid voor hem het licht der kennis, en poogt men zijn verstand te beschaven, zijnen geest met kundigheden te verrijken, en bovenal zijn hart, door den weldadigen invloed van den Godsdienst, voor de deugd te openen. In plaats van hem den weg naar een bloedig schavot te doen bewandelen, wijst men den ongelukkigen op zijne roeping en bestemming als mensch, als redelijk en onsterfelijk wezen; en, kan hij de veroorzaakte onheilen al niet herstellen, het bedreven kwaad niet uitwisschen, de gestichte rampen nooit vergoede, hij kan, onder eene doelmatige leiding, zijn volgend leven, voorzeker geheel onschadelijk, zoo al
| |
| |
niet nog eenigzins nuttig, der maatschappije toewijden, en, voor zichzelven, den kwaden weg verlaten hebbende, op het pad der deugd zijne schreden rigten, en de hartelijkheid van zijn berouw, door eene opregte bekeering, voor God en menschen betoonen.
En al ware dit alles, bij een' enkelen verstokten booswicht, zonder eenige uitwerking: wat nood? Hij vindt eenmaal in den Hemel zijn' Regter; wij mogen, ook hem, niet oordeelen. Maar het groot getal van hen, die, langs den weg van Christelijke menschenliefde, te regt kunnen, ja zullen gebragt worden, zal het hart van den menschenvriend verheugen, en hem aansporen, om in goeddoen niet te vertragen.
Weldadig is het regt, den Vorsten in Christenlanden geschonken, om daar, waar de wet de doodstraf uitsprak, het woord genade te doen hooren. Koningen! Vorsten der Aarde! zoo dikwijls gij dat woord uitspreekt, juichen Gods Engelen; want dan betoont gij u waardig, den titel van vertegenwoordigers der Godheid te dragen. De Godheid spreidt het meest haar vermogen in weldoen ten toon, en elk blijk van hare magt is tevens een kenmerk van de hoogste genade. Tracht naar haar te gelijken, in gunstbetooning omtrent ongelukkige misdadigers, Grooten der Aarde! en gij zult zielen behouden van het verderf. Wat het verjaard vooroordeel moge doemen, volgt gij de inspraak van uw hart, de stem der menschenliefde, de hoofdles van het Evangelie. Elk onderteekend doodvonnis is een doorn op uw pad, elke vrijspraak eene roos des beteren levens; met het eerste is voor den rampzaligen alles verloren, met het laatste kan alles behouden worden. Bij zulk eene ontzettende kansrekening kan de keuze niet lang weifelen; en, zoo ze wankelen mogt, bedenkt dan, dat uw vorstenzetel gegrond is op de voetbank van dien troon, dien wij, door Jezus Christus, als een troon der genade hebben leeren kennen.
Dan, waartoe alle deze bespiegelingen; de ontwikkeling van alle deze aangelegene waarheden? Wij antwoorden: om er de welligt sluimerende aandacht van velen op te
| |
| |
vestigen, - om anderen, die er belang in stellen, te doen zien, dat er aan ongelukkige misdadigers nog met een warm, Christelijk hart gedacht wordt, - om elk op te wekken, aan dit zoo aangelegen onderwerp ernstig de hand te slaan, en, mogt het zijn, eene gewenschte vereeniging van alle weldenkenden in dezen te bevorderen; opdat, door dit een en ander, ons dierbaar vaderland, gelijk in zoo menig ander goed, edel en loffelijk werk, een voorbeeld voor andere natiën zij, en - hetwelk alles in waarde te boven gaat - opdat de Albarmhartige met welgevallen op ons nederzie! |
|