De Bogchels mijner Luimen, of Overleveringen uit het geheimzinnige Kabinet. Behelzende Romantische Tafereelen, Episodieke Volksvertelsels en Periodieke Schetsen. Door Anton Cramer. IIde Deel. Met Platen. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1822. In gr. 8vo. 316 Bl. f 2-18-:
Dit tweede is ook het laatste deel, hetwelk het publiek, zoo wel als ons, niet ongevallig kan wezen. Ten aanzien der waarde of onwaarde houden wij dit deel aan het eerste vrij gelijk, en mogen dus ten dezen naar hetgeen wij vroeger gezegd hebben verwijzen. Wij zijn vrienden van scherts en satyre in eenen goeden zin, al is de scherts dan ook eeniglijk om te onderhouden en te vermaken; maar de scherts moet ongedwongen zijn, en vooral zijn wij vijanden van personaliteiten. Door personaliteiten verstaan wij inzonderheid de zoogenaamde chronique scandaleuse, die ons heimelijk, terwijl zich de verteller buiten schoots weet te houden, op dezen en genen, door persoonlijke aanduiding, of enkele ligt te gissen en even ligt te ontduiken naamletteren, als met den vinger wijst. Wie de scherts zonder dusdanige personaliteiten niet kan volhouden, moest er zich liever van spenen. - Het lust ons niet, het boekdeel nog eens na te gaan, om te zien, of alle de bogchels wel verhaald hebben; maar dit zij zoo het wil, het werk is geëindigd, en de Recensenten kregen minder op de lappen van 's mans Bogchelvernuft, dan wij, naar het eerste deel, hadden verwacht. Indien de Schrijver ons, bl. 216 en volgg., onder het opschrift: Geeuw niet, lezer! Het zijn mijne letteroefende Avonturen tot heden 1822, zijn eigen levensberigt geeft, dan gaf hij al vrij wat van zijne letterprodukten aan het Publiek, en gissen wij, dat hij zijne letteroefende loopbaan nog niet zal hebben geëindigd.