De Fenicische Vrouwen. Treurspel, naar Euripides, door P. Camper. Te Zutphen, bij H.C.A. Thieme. 1823. In gr. 8vo. f 3-12-:
De Heer p. camper, Conrector te Zutphen, heeft zich reeds bekend gemaakt door het uitgeven van eenige werkjes. Dat hij vlijtig blijft voortstuderen, en de uren, die hem van zijne ambtsbezigheden overschieten, aan de beoefening der fraaije letteren toewijdt, getuigen ook deze Fenicische Vrouwen. De Opdragt van het Treurspel is aan Vriesland, des Schrijvers geboortegrond, alwaar hij dit werk bijna voltooid heeft, waarover de Dichter onder anderen dus zingt:
Dit werk, u thans geboon, werd mede in u begonnen,
Werd mede in u bijna volbragt.
Een andre grond ziet ja! die trourtake afgesponnen,
Van 't lam, eens aan den Rhijn geteeld, schoon afgeschoren,
Waar Seines waterkruik de Lodewijken eert,
Wordt nimmer vreemde wol, maar blijft den Rhijn behooren,
Wijl 's Gaulers oog daarin steeds Neérlands gaaf waardeert.
Zoo ga het ook dit werkje, enz.
Dat deze en dergelijke versjes, in de Inleiding en Aanteekeningen van dit werk te vinden, niet veel beteekenen, behoeft, dunkt ons, geen betoog. De Inleiding tot het Treurspel is zevenenveertig bladzijden lang, om den ongeleerden, zegt de Schrijver, de moeite te besparen van, tot oplossing van het werk of van sommige gedeelten daarvan, mythologische woordenboeken of andere Schrijvers op te slaan. Dit stuk is dus zeer uitgebreid, en voor ongeleerden hier en daar een beetje al te geleerd. Misschien had de Schrijver zijnen lezer veel grooter dienst gedaan, door onder den tekst eenige ophelderingen van de eigennamen te geven, in zoo verre tot goed verstand van het Treurspel noodig was. Voor 't overige komt aan deze Inleiding de lof toe van groote naauwkeurigheid, en men zoude onbillijk zijn, indien men, bij veel gewaagds, het goede over het hoofd zag. Ten aanzien van de Vertaling der Phoenissae berigt ons de Schrijver, dat dezelve geene vrucht is van jeugdige overijling, om eens te dichten, maar dat hij er gedurende meer dan ze-