De gestrenge Winter van 1822 en 1823, beschouwd in opzigt tot de Hoofdstad Amsterdam, met opgave der middelen, om de aanwezige nooden en gevaren voor het vervolg te verhoeden. Door een' Menschenvriend. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs. 1823. In gr. 8vo. 42 Bl. f :-6-:
Te regt meent de onbekende menschenvriend, dat een zoo bij uitstek strenge winter den nood wel zeer veel grooter en drukkender deed gevoelen, maar dat die nood echter bij iederen winter in meer' of minderen trap dezelfde is, en de nu versche ondervinding eene dringende opwekking geven moet, om door goede middelen eens vooral en in tijds te zorgen. Wij bevelen zijn boekje dan ook wel zeer der opmerkzaamheid aan van ieder, wiens invloed of gezag ten dezen iets verrigten kan. Of zijne voorgestelde middelen alle doelmatig en uitvoerlijk zijn, willen wij niet beslissen; wij hopen, dat de toon, dien hij aangaf, velen zal opwekken, en dat er iets, ja veel zal verrigt worden, 't zij dan al of niet door hem voorgeslagen. Onder alles, door hem aangewezen, komt ons vooral zeer doelmatig en uitvoerlijk voor, het inrigten van geschikte lokalen ter verwarming; en de ontheffing van de Armenïnrigtingen niet alleen, maar ook van de armen zelve, van de stedelijke belasting op de brandstoffen. Wat dit laatste betreft, waren wij zelve, alhoewel elders, getuigen van het gevoel van verontwaardiging van weldadigen, die vernamen, dat zoodanige belasting van hunne uitgegevene