| |
Verhandeling over de oorzaken, waarom de uitbarsting der toevallen bij sommige Hoofdwonden zoo lang vertraagd wordt, benevens de behandeling, welke zoo wel tot voorkoming, als ter bestrijding dezer toevallen gevorderd wordt; door H.J. Schouten, Med. Doct. enz. te Amsterdam, bekroond met den Gouden Eereprijs door het Genootschap ter bevordering der Heelkunde, te Amsterdam. Te Amsterdam, bij R.J. Berntrop. 1821. In gr. 8vo. 195 Bl. f 2-:-:
| |
| |
Verhandeling, ter beantwoording derzelfde Vraag, vóór den 1 Mei 1817 ingezonden aan voormeld Genootschap, en uitgegeven door deszelfs Bestuurderen. Te Amsterdam, bij R.J. Berntrop. 1822. In gr. 8vo. 60 Bl. f :-10-:
Onderzoek aangaande de meest voorkomende oorzaak en de behandeling van de ontsteking der Hersenvliezen, welke men somwijlen, ook na schijnbaar geringe hoosdwonden, waarneemt; door H.J. van Houte, Med. Chir. & art. obst. Doctor te Amsterdam. Te Utrecht, bij S. Alter. 1820. In gr. 8vo. 104 Bl. f 1-5-:
Om twee redenen plaatsen wij deze drie Verhandelingen bij elkander; vooreerst, omdat zij op hetzelfde onderwerp betrekking hebben, en ten tweede, omdat derzelver beoordeeling eenige vergelijking vordert, daar de beide eerste naar denzelfden prijs gedongen hebben, en de laatste ons voorkomt aan de tweede haren oorsprong verschuldigd te zijn.
Het Genootschap ter bevordering der Heelkunde, te Amsterdam, gaf, namelijk, in den jare 1815, eene prijsvraag op, betreffende de oorzaken der trage uitbarsting van toevallen in hoofdwonden, derzelver voorteekenen, voorbehoeding en geneeswijze. Slechts één antwoord kwam op dezelve in, onder het motto: alitur vitium vivitque tegendo etc.; welk antwoord, naar het eenparig gevoelen der beoordeelaars, der bekrooninge onwaardig geoordeeld werd. De vraag werd op nieuw opgehangen, om beantwoord te worden vóór den 1 Mei 1819. Voor ditmaal was het Genootschap gelukkiger. Het ontving een antwoord, aan 't welk de uitgeloofde eereprijs werd toegekend, en waarvan de Heer h.j. schouten, Med. Doct. te Amsterdam, bleek Schrijver te zijn.
Intusschen had zich het gerucht algemeen verspreid, dat de Heer h.j. van houte Schrijver was van het niet bekroonde antwoord, en het voornemen had, dit zijn antwoord in druk uit te geven. Een' geruimen tijd daar- | |
| |
na, in het jaar 1820, kwam de door ons in de derde plaats genoemde Verhandeling in 't licht, welke door den vriend des Schrijvers, den Hoogleeraar van der breggen, in eene Voorrede voor de vierde uitgave van blumenbach's Physiologie, vermeld staat, als dezelfde te zijn, welke vroeger aan het Genootschap ingezonden en afgekeurd was. De wijze dier vermelding, welke ligtelijk kon doen vermoeden, dat aan de verdiensten dezer Verhandeling en van haren Opsteller onregt geschied ware, deed het Genootschap besluiten, de bij hetzelve eerst ingekomene prijsverhandeling uit te geven, ten einde het publiek over de overeenkomst of het verschil van deze en het later uitgekomen Onderzoek te doen oordeelen.
Wij willen vooreerst een kort verslag geven van de bekroonde Prijsverhandeling, om vervolgens, met een kort woord, de beide laatsten onderling en met de eerstgemelde te vergelijken.
1. Na eene inleiding, welke eene opgave behelst van verschillende waarnemingen, en verslag van lijköpeningen, uit onderscheidene Schrijvers bijeengezameld, welke allen de duidelijkste blijken vertoonden eener voorafgaande ontsteking der verschillende deelen met derzelver uitgangen, vangt het eerste Hoofdstuk aan met een onderzoek, in hoeverre men de gevraagde oorzaak in beleedigingen van het panvlies, en daaruit voortvloeijende ziekelijke aandoeningen van hetzelve, vinden kan. De gevolgen dier beleedigingen zijn: afscheiding van het panvlies, belette voeding der beenderen, en beenversterving, wier langzame voortgang uit de gevoelloosheid en trage levenswerking van het beengestel verklaard moet worden. Zij worden doodelijk, door de naauwe betrekking tusschen het panvlies en harde hersenvlies; door uitstorting van vocht op dit laatste, bij beenbederf en beenversterving. Dezelfde verschijnselen en dezelfde oorzaken bestaan in het harde hersenvlies, in het spinnewebvlies, in het dunne hersenvlies, en in de schorsachtige zelfstandigheid der hersenen. (Hoofdst. III-VIII.) Een kort overzigt van het tot dusverre verhandelde besluit deze eerste Asdeeling.
| |
| |
Gelijk de eerste Afdeeling aan het aetiologische, zoo is de tweede aan het semeiotische gedeelte der vrage toegewijd, welke, in even zoovele Hoofdstukken, over de kenteekenen eener aanstaande ontsteking van het panvlies, de hersenvliezen en hersenen handelt, bevestigd door het gezag van anderen, en met een kort overzigt van dit gedeelte der Verhandeling besloten. De derde Afdeeling betreft de prophylaxis. Ontstekingwerende, afleidende middelen, plaatselijke aanwending van koude, en inwendig calomel, worden hoofdzakelijk aangeprezen. De vierde en vijfde Afdeeling behelzen het therapeutische gedeelte. Dezelfde middelen, inzonderheid de aderlating, de koude, plaatselijk aangebragt, purgantia en calomel, worden hier aangeprezen. - Belezenheid en oordeel stralen gelijkelijk in deze Verhandeling door. Gebouwd op de Bichatiaansche leere, (die welligt aan onzen bonn haar eerste aanzijn verschuldigd is) levert zij eene proeve van eene gelukkige toepassing van gezonde physiologische begrippen op ziekte- en geneeskunde. De voordragt munt uit in klaarheid en duidelijkheid (schoon niet overal van wijdloopigheid vrij te pleiten). In één woord, wij bezitten in dit geschrift eene allerbelangrijkste bijdrage tot het gewigtig, maar nog altijd duister Hoofdstuk over de Hoofdwonden, door den onsterfelijken Stichter onzer Vaderlandsche School, onzen grooten boerhave, met zoo veel roems bearbeid.
2. De tweede Verhandelaar, de Heer van houte, noemt slechts ééne oorzaak der opgegevene toevallen, de necrosis namelijk der binnenste beentafel, en poogt deze zijne stelling door eene lange theoretische verklaring aan te dringen. Ook hij grondt zijn gevoelen op de leere van bichat; doch maakt tevens gewag van het verschil, hetgeen hierbij, door de bijzondere gesteldheid en prikkelbaarheid der lijders, is op te merken. Hij noemt de voorteekenen te regt onzeker; maar beweert, dat ook bij reeds aanwezig zijnde toevallen de redding niet onmogelijk is. Ingevolge de door den Schrijver gestelde oorzaak, is, in de genezing, bij hem, het wegnemen van het
| |
| |
been, door de trepaan, hoofdzaak. Vervolgens raadt hij eene zacht ontstekingwerende methode aan, om den spoedigen overgang in asthenie tijdig met eene zacht prikkelende te verwisselen. Uitwendig koude somentatiën, epispastica en setacea in het tweede tijdperk der ziekte. Eindelijk maakt hij op de verschillende complicatiën opmerkzaam, die eene verschillende secundaire methode vorderen.
3. Ook in het andere geschrift van den Heer van houte wordt dezelfde aetiologie opgegeven en ontvouwd; terwijl men er dezelfde theorie, even breedvoerig voorgedragen, wedervindt. Daarna worden de drie verschillende tijdperken der ziekte overwogen; dat der nog niet ontwikkelde ziekte, dat der ontsteking, en dat der exsudatie. Ook hier wordt de aanwending der trepaan als de eenige indicatio causalis opgegeven; ofschoon de Schrijver in 't voorbijgaan aanstipt, dat er buiten de necrosis nog andere oorzaken der gevaarlijke toevallen bestaan kunnen, gelijk de titel van dit geschrift aantoont. Echter, zoo als wij zeiden, de overige oorzaken zijn slechts als in 't voorbijgaan aangestipt, niet behoorlijk uiteengezet, noch overwogen. Het overige dezer Verhandeling komt met No. 2 overeen, schoon meer uitvoerig voorgesteld.
Wij voor ons moeten bekennen, dat wij noch het groot verschil tusschen No. 2 en 3, waarvan Bestuurderen des Genootschaps spreken, bespeuren, noch den Hoogleeraar van der breggen in zijn oordeel over No. 3 toestemmen konden. Want aangaande het eerste, behalve eenige weinige waarnemingen, die tot inductie en het opmaken van slotsommen geenszins toereikend zijn, vonden wij hier niet veel meer dan eene uitbreiding van No. 2; dezelfde stellingen, dezelfde begrippen, dikwijls dezelfde uitdrukkingen. Echter schijnt de Schrijver door den titel zelven te hebben aangetoond, dat het geenszins zijn oogmerk was, zijn onderzoek tot het voorgestelde vraagstuk in al deszelfs uitgebreidheid uit te strekken; waardoor dan ook het gevoelen van den Hoogleeraar wederlegd wordt, alsof de Schrijver zoo iets met de uitgave van dit werkje
| |
| |
bedoeld zou hebben. Intusschen willen wij aan hetzelve geenszins alle verdiensten ontzeggen. Het heeft die, zoolang men het als een werk beschouwt, dat op zichzelf staat; maar, als oplossing van het voorgestelde vraagstuk, kan men het niet anders dan onvolledig en onvolkomen heeten, en moet het verre onderdoen voor de met zoo veel vlijt, naauwkeurigheid en echt praktisch oordeel bewerkte Verhandeling van den bekwamen schouten. |
|