lingen (want meestal ging dit zamen) behoorden; ziedaar het voorwerp van dit kindsche onderwijs. Somtijds kwam er het zingen der gewone Psalmen, het van buiten leeren eeniger sormuliergebeden, en voor hen, die lang op de school bleven, het rekenen bij. Dan, door de bemoeijingen van genoemde Maatschappij, waarbij ook het Hooge Bewind, door eenen van der palm en anderen, zijne pogingen voegde, werd deze stof der schoolleer deels geschift en gewijzigd, deels vermeerderd en veredeld. Het bijzonder kerkelijke werd ter zijde gesteld, het lezen meer dienstbaar gemaakt aan regt verstand en voortgaande verlichting en ontwikkeling van den geest, alles meer toegepast op gebruik in het dagelijksch leven, en bij het overige eenige geschied- en aardrijkskunde, ook wel nog andere zaken gevoegd, op het algemeene doel van beschaving en bruikbaarheid in de wereld uitloopende. Dat deze hervorming intusschen veelal langzaam en gebrekkig ging, dat daarbij ook wel eens iets goeds verloren raakte, en zelfs verkeerde uitersten niet altijd werden vermijd, spreekt van zelve; maar de zorge en waakzaamheid daartegen hielden ook niet op, en men kan, gelooven wij, niet ontkennen, dat er eene zeer groote verbetering in het genoemde opzigt is voorgevallen.
Eene belangrijke zwarigheid nogtans kon niet onopgemerkt blijven - dat de kinderen van alle die kostelijke zaken, welke met zoo veel tijd en vlijt werden aangeleerd, na verloop van twee, drie jaren, tot andere bezigheden besteed of in halve ledigheid doorgebragt, veelal weinig of niets meer wisten en kenden. Maar, welke algemeene maatregelen zou men hiertegen nemen? De Maatschappij besloot, deze vraag, onder uitloving van eenen verdriedubbelden eereprijs, ter beantwoording voor te stellen. Suringar behaalde het eermetaal. En - deze Redevoering getuigt er van - suringar doet meer; hij poogt, met anderen, de voorgeslagene middelen in het werk te stellen. Herhalingsscholen behoorden tot dezelve. De aankondiging en aanprijzing van een Instituut tot onderhouding en beschaving, voor jongelingen uit den hoogeren en middelbaren stand, is het onderwerp dezer Rede.
Wij moeten betuigen, en betuigen gaarne, het voorgedragene met groot genoegen te hebben gelezen. De inrigting van de lessen, anderhalf tot twee avonduren elke week des winters, over de genoemde vakken, met nadere toepassing vooral op handel en bedrijf, zoo wel als op het zedelijke