| |
Verslag over het al of niet besmettelijke der Gele Koorts, vooral in betrekking tot het werk van den Franschen Geneeskundigen Devèze, door E.J. Thomassen a Thuessink. Te Amsterdam, bij Pieper en Ipenbuur. 1822. In gr. 8vo. 118 Bl. f 1-2-:
Als Secretaris van de eerste klasse van het Nederlandsch Koninklijk Instituut, berigt ons de Hoogleeraar vrolik, dat wij door hetzelve, op uitnoodiging des Ministers voor Onderwijs enz., dit Verslag ontvangen, hetgeen ons reeds deszelfs waarde zou getuigen, indien de naam van thuessink hiervoor geen borg was. Zeker kon de klasse hare belangen in geene geschiktere handen stellen, en het schijnt, dat de overige drie Gekommitteerden het werk geheel aan den waardigen Hoogleeraar hebben overgelaten; vruchteloos ten minste bleven wij op hun gedrukt berigt wachten, hetgeen de reden is, dat wij niet vroeger van dat van thuessink melding maakten.
Doelmatig geeft deze eerst den inhoud van het werk van devèze op, waarin hij de besmettelijkheid der gele koorts ontkent, en dezelve als het gevolg van plaatselijke oorzaken verdedigt: hiertoe onderscheidt hij infectie en contagie, noemende de eerste een beginsel van rotting, dat aan het voorbeschikt individu wordt medegedeeld, en waartoe hij de gele koorts brengt; terwijl contagie de wijze is, waarop de zieke zijne ziekte door middellijke of onmiddellijke aanraking mededeelt. Vervolgens geeft de Heer thuessink de gronden en waarnemingen op van verschillende Schrijvers, die de besmettelijkheid ontkennen; de meesten, echter, bepalen zich tot ne- | |
| |
gative bewijzen, te weten, dat in sommige gevallen personen, aan deze contagie blootgesteld, vrijbleven: de latere verdedigers dezer leer, rochoux en dalmas, geven geene stelligere bewijzen op; rochoux erkent zelfs de besmettelijkheid in gematigde luchtstreken, noemt de ziekte dan eene typhus met gele koorts, en uit een later berigt van pariset weten wij, dat hij, bij de verschrikkelijke Epidemie van Barcelona in 1821, zich voorzigtigheidshalve op het land begaf.
Vervolgens gaat de Heer thuessink tot de bewijzen over, die de besmettelijkheid staven. Onder deze komen vooreerst de berigten van carrey, dat de ziekte te Philadelphia in 1793, even als in 1762, van buiten aangebragt en besmettelijk was; dat aldaar niet dan de afgezonderden in de gevangenis en in het armenhuis vrijbleven; ook toonde hij, dat zij niet van het weder afhing, hetzelfde wat Dr. lining aangaande vier Epidemiën te Charlestown, die ook aangebragt waren, had opgeteekend. Niemand echter betoogde de besmettelijkheid beter dan a. moreau de jonnes; hij stelt, dat deze door middellijke of onmiddellijke aansteking verplant, door hitte, vochtigheid en zeelucht ontwikkeld wordt, en bewijst door vele daadzaken, dat de gele koorts noch van klimaat noch van andere plaatselijke oorzaken afhankelijk, maar het onmiddellijk produkt van eene eigendommelijke stof is, die, alleen door infectie werkende, een' geringen graad der ziekte voortbrengt, terwijl de hevigste door contagie veroorzaakt wordt. Waar de ziekte ééns geheerscht heeft, schijnt zij zich te akklimatéren, en onder begunstigende omstandigheden terug te komen. Ook durando betoogt de besmettelijkheid door voorbeelden van aanbrenging, en door het bewijs, dat zij zich bij ééne stad bepaalde, indien door onvoorzigtigheid geene gemeenschap plaats greep, wanneer de gevolgen zich spoedig openbaarden. Ook arejula en keraudren geven vele voorbeelden van besmetting door koopwaren, en bevestigen deze door de uitgestrektheid van 150 mijlen, welke de ziekte doorliep. Door dergelijke
| |
| |
overtuigende voorbeelden bewijzen berthe, fabrie en broussonet de besmettelijkheid der Epidemie in Andaluzië van 1800, welke ook doorstraalt in die van 1803 en 1804, welke moeite zich ook pugnet, aranson en palloni gegeven hebben, om dezelve te bedekken. Wegens de Epidemie van 1819 getuigt pariset, dat zij zich nergens vertoonde, dan daar zij klaarblijkelijk was aangebragt; dat zij overal van een enkel individu uitging, en de gemeenschap volgde, die de menschen onderling hadden, hoewel zij ook door de lucht werd voortgeplant. Te Xeres werd zij door een doortrekkend regement uit Cadix gebragt; hier bleven de gevangenen vrij, tot dat eenigen, uitgebroken en teruggevoerd, ook hier doodelijke besmetting bragten. Pariset vooronderstelt evenwel, dat deze Epidemie niet zeer besmettelijk was; dat hitte en andere begunstigende omstandigheden dezelve ook in onze gewesten kan doen heerschen, gelijk in Frankrijk en Zwitserland reeds geschied is.
De bewijzen voor en tegen de besmettelijkheid voorgedragen hebbende, gaat thuessink tot derzelver beoordeeling over, en denkt met den Heer jonnes, dat er slechts een schijnbaar verschil tusschen infectie en contagie bestaat, hetgeen wij niet aannemen, daar de gevallen menigvuldig zijn, dat het onderscheid tusschen miasma en contagium wezenlijk en noodzakelijk is. Wij vinden hier des Hoogleeraars meening duister, daar hij bl. 73 zegt: ‘Ik kan niet zien, dat er meer verschil is tusschen de gele koorts en de pokken, dan tusschen deze en het schurft, en de lues. De eerste worden door de lucht en door aanraking, of van zieke of van besmette personen, voortgeplant; de laatste eveneens.’ Wij kunnen immers niet vooronderstellen, dat hij de voortplanting van de lues, van de schurft door de lucht verdedigt? Iets anders is het, of dit onderscheid hier van pas zij, daar de gemelde waarnemingen en voorbeelden voldoende bewijzen, dat hier geene infectie, maar contagie door het produkt der ziekte zelve plaats heeft.
Dat tusschenpoozende en afgaande koortsen, typhus
| |
| |
en pest in eene voortgaande orde uit gelijke oorzaken zouden voortkomen, in elkander loopen en nimmer besmettelijk zijn, wordt door den Hooggel. thuessink ligt wederlegd, ook door het voorbeeld van den loop, die nu en dan slechts besinettelijk is, en vooral door de gelijkenis, die de gele koorts met andere aanstekende ziekten heeft. Vervolgens ontzenuwt hij het gevoelen van devèze, dat zij uit haren aard een uitwerksel van opgegevene oorzaken zijn zou, zonder bijkomend specifiek miasma, en komt eindelijk tot de besmettelijkheid der ziekte, waarin hij de grootste moeijelijkheid zegt te vinden in daadzaken, welke geloofwaardige Schrijvers wederzijds voor hun gevoelen aanvoeren. Deze zwarigheid, echter, schijnt ons toe grootendeels te vervallen door de overdenking, dat één geval van besmetting, bondig bewezen, de overige voorbeelden, waar de besmetting onder zekere omstandigheden door aangebragte smetstof niet vatte, opwoog, en dat men hierom even min de gele koorte als de pokken of de pest van besmetting kan vrijpleiten, en wel even zoo min als de Egyptische oogontsteking, van welke de Hoogleeraar, om de roekelooze proeven, met de zwarte smetstof genomen, van hun gewigt te berooven, de getuigenis van den Heer einthoven aanhaalt, die de stof dezer oogontsteking vruchteloos op gezonde oogen zag overgebragt. - Na een geschiedkundig overzigt wegens de besmettelijkheid in vroegere tijden te hebben geleverd, haalt nu de Heer thuessink de getuigenis van den hem zeer geloofwaardigen Dr. croissant aan, die de Epidemie in 1803 te Berbice waarnam, waar ze uit New-York werd aangebragt, zonder dat toen eenige oorzaak bestond, die hare ontwikkeling kon begunstigen. Zij woedde echter hier gedurende drie maanden, hield eene poos op, verspreidde zich op nieuw onder de uit Suriname en
Demerary aangekomene troepen, ging in September op de Engelschen over, die dezelve naar Barbados en Trinidad bragten, waar zij niet slechts de pas aangekomene Europeanen, maar, gelijk in Berbice, de geakklimateerde Blanken hare besmettelijkheid deed onder- | |
| |
vinden. Na verder eenige bepaalde voorbeelden van besmetting bijgebragt te hebben, besluit croissant zijn betoog, dat de gele koorts alleen op plaatsen voorkomt, welke met Noord- en Zuid-Amerika in handelsbetrekkingen staan, en dat zij met deze vermenigvuldigd is, blijkens zijne opgave, dat dezelve van 1492-1500 3 maal, in de 16de eeuw 5 maal, in de 17de 20, in de 18de 134, in de twintig jaren dezer eeuw 108 malen, en in 1804 alleen 9 malen groote verwoestingen in Europa aanregtte, waar zij van 1808 tot 1820 28 malen waargenomen is; terwijl in deze Epidemiën dikwerf voorbehoedmiddelen tegen de ziekte beschutteden, hetgeen zij toch tegen miasma in den dampkring niet zouden vermogt hebben. - Uit dit alles trekt nu thuessink het besluit, dat de gele koorts, in Zuid-Amerika en de Antilles geboren, ook in Noord-Amerika, Spanje en elders hare besmettende kracht behoudt; dat zij door klimaat wel gewijzigd, maar niet vernietigd wordt, alzoo door handel in onze Noordelijke streken kan worden ingevoerd, en het dus alleronvoorzigtigst zou zijn, om iets in het nemen van maatregelen omtrent de Quarantaines te verminderen.
In een Naschrift maakt de Hoogleeraar nu nog melding van twee Verhandelingen van le fort en dupuy, welke beide uit hunne waarnemingen besluiten, dat de ziekte niet besmettelijk is, van plaatselijke en constitutionele oorzaken afhangt, en dus niet overgebragt kan worden, hetgeen door het vorige genoegzaam wederlegd wordt; want, ook al toegestaan, dat de ziekte in Amerika endemisch en voor de inwoners niet meer besmettelijk ware, zou dezelve toch naar Europa overgevoerd en daar besmettelijk kunnen worden; ook bevestigt thuessink de getuigenis van pariset voor de Epidemie van 1819 in Andaluzië door die van venturini, en die van pariset en bally voor de gele koorts te Barcelona in 1821 door het uitvoerig werk van audouard, waarin deze bewijst, dat de ziekte aldaar uit de Havanna is overgebragt en alleen door besmetting voortgeplant, terwijl kloosters, weeshuizen en
| |
| |
gevangenissen vrijbleven, en men zonder vrees voor aansteking door de lucht kon gaan.
Tot dusverre thuessink. Hoewel ook ons deze bewijzen overtuigend schijnen, en zij daarenboven door textoris in Marseille bevestigd worden, zijn zij echter door deszelfs ambtgenoot p.m. roux wederlegd, wiens gevoelen van niet besmettelijkheid ook door den van Amerika gezondenen lemery verdedigd, en door den Engelschen rob jackson, in zijn voortreffelijk werk over Epidemiën, bevestigd wordt; hetzelfde gevoelen verdedigen raoul de chapmanoir en irvine, de Noord-Amerikaansche geneesheeren s. jackson, j. watts, en de uitgevers van the Amer. Recorder en van the Med. Repository, en de Geneeskundige Societeit te New-Orleans, welke den endemischen oorsprong aan hitte, rotting en slechte leefwijze toeschrijven. Zien wij nu deze meening door de Spaansche geneesheeren alf. de maria, f. salva, f.x. laso, s. sola en man. hurt. de mendoza bevestigd, en door r.r. velasquez, die in 1819 de gele koorts te Mallaga waarnam, de besmettelijkheid wederom door voorbeelden gestaafd, dan verlangen wij gretig, dat vooral de Heer thuessink of een der overige Gekommitteerden het werk voltooijen, en ons de slotsom hunner overwegingen leveren; steunende op het boven door ons gestelde, dat ééne daadzaak van besmetting tegen vele andere voorbeelden opwege; dat de poozen tusschen de Epidemiën, in welke de luchtsgesteldheid voorbeschikkend was en de ziekte evenwel niet uitbrak, de besmettelijkheid bevestigen; dat vooral de waarnemingen dit getuigen, dat zelfs op zee, waar geene plaatselijke oorzaak, geen gebrek in de leefwijze het geval was, de ziekte plotseling door besmetting uitbrak,
hoedanig eene fiedler, uber das G. Fieber, Tubing. 1806, verhaalt: Toen hij in 1797 de Engelsche troepen naar de Westindiën vergezelde, waren allen gezond, en op den overtogt stierf slechts één man, die syphilitisch was. Men landde het eerst op Martinique; van daar werden zij naar Trinidad gezonden, en niet- | |
| |
tegenstaande, wegens de menigte, de helft der manschap den nacht op het dek moest doorbrengen, waren erslechts weinige en ligte zieken. Bij de landing op Trinidad moesten de soldaten drie voet door het water waden, en 14 nachten onder den blooten hemel doorbrengen; zij kregen hoofdpijn en koorts, doch geen spoor van gele koorts werd waargenomen, zelfs niet toen, na de overgaaf van het eiland, de troepen op de plantaadjen gelegerd waren; alle ongesteldheden werden ligt genezen; maar, toen de soldaten op een veroverd Spaansch schip werden ingescheept, vertoonde zich, na drie dagen, op zee, eene zoo hevige gele koorts, dat binnen acht dagen het vierde gedeelte der Equipage aangetast was: toen eerst vernam men, dat deze ziekte vroeger op het schip geheerscht had, hetgeen voor het overige nu van beschuit, zuiver water en Spaanschen wijn rijkelijk voorzien was. De troepen, die uit verschillende natiën bestonden, hadden dus zonder hinder den last van het veranderd klimaat verdragen en zich gezond wederom op zee begeven, hetgeen, volgens lind, dikwerf alleen toereikend is, om de ziekten, op het land ontstaan, te genezen. |
|