is, in de onderhavige redevoering, zoodanig, dat dezelve zich met genoegen laat lezen, en eenen man, in zijn Oostersch vak bedreven, aanduidt, die over zijne stof veel meer had kunnen zeggen, indien hij niet de kortheid had willen en moeten betrachten.
De redenaar begint, met weinige woorden te bepalen, welke Arabieren hij op het oog hebbe, en van welke wraakzucht hij spreken wil. Hij beschouwt hier alleen de woestijnbewoners, die hun karakter het onveranderlijkst bewaard hebben; en door de hun eigene wraakzucht verstaat hij die allergeweldigste aandoening en drift, waardoor de Arabieren steeds geneigd waren, om ten spoedigste alle onregt, en vooral een' moord, hunner familie aangedaan, of, zoo als zij het noemen, het bloed hunner naastbestaanden, te wreken. De Arabieren, dan, rekenen niets voortreffelijker, waardiger, roemrijker, dan zoodanige wraakzucht. Zij noemen zich allergelukkigst, wanneer zij den pligt daarvan kunnen uitoefenen, en allerongelukkigst, wannneer hun de gelegenheid daartoe ontbreekt. Vanhier dan, dat hunne Dichters dikwerf de wraakzucht bezingen: zoodat deze bij alle gelegenheden genoeg doen zien, dat, hoezeer zij een' hoogen prijs stellen op het zwervend herdersleven, op de matigheid, op de trouwheid, op de edelmoedigste dienstvaardigheid en op de gastvrijheid, zij echter het allermeeste de heldhaftigheid, met wraakzucht gepaard, verheffen. Deze drift is bij de Arabieren zoo diep geworteld, dat, hoe zeer Mohammed zich daartegen verzet hebbe, hij tegen dezelve niets vermogt heeft. Deze wraakzucht vindt men ook wel bij andere onbeschaafde volken, maar nergens in dien hoogen graad als bij de Arabieren. De oude Hebreërs, schoon, zeer natuurlijk, veel met hen gemeen hebbende, en ook tot wraakzucht zeer geneigd, toonden echter, over het algemeen, daarin dien zelfden roem niet te stellen als de Arabieren, en hunne Dichters prijzen de wraakoefening niet evenzeer aan. De reden hiervan is niet alleen, dat de omzwervende Arabieren nog in een' onbeschaafden en, als 't ware, kinderlijken toestand zijn,