| |
Heelkundige Ziektekunde van P. Lassus, uit het Fransch vertaald en met Aanteekeningen vermeerderd door A. van Erpecum, Heelmeester bij de Gereformeerde Diakonie te Amsterdam. Isten Deels 1ste Stuk. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. 1822. In gr. 8vo. 404 Bl. f 3-12-:
Het voor ons liggend werk is ontegenzeggelijk een der beste heelkundige schriften, welke de Fransche school, in latere tijden, heeft voortgebragt. De beroemde lassus, voorganger van den voortreffelijken richerand, was een der eerste Heelkundigen, die het noodzakelijk verband, dat tusschen Genees- en Heelkunde bestaat, op geene onduidelijke wijze toonde te gevoelen. En inderdaad zou het, naar den tegenwoordigen staat der zaken, eene onjuiste beperking zijn, de Heelkunde te bepalen tot het werktuigelijke in de genezing der ziekten, het quod in therapia mechanicum. De Heelkunde toch vereischt niet alleen de kennis van het zamenstel, van het mechanische des menschelijken ligchaams, en der middelen, die de afwijkingen daarvan herstellen; maar dezelve vordert tevens eene uitgebreide physiologische en ziektekundige kennis. Dit, zeggen wij, heeft dan ook lassus gevoeld, en hierdoor werd hij waarschijnlijk bewogen, om in zijn Handboek ook dusdanige onderwerpen te behandelen, welke, streng genomen, niet tot het gebied der Heelkunde behooren; zoo als bij voorb. de keelöntsteking, de croup, de rheumatismus, de verlamming, enz. Deze onderwerpen zijn echter eenigzins oppervlakkig behandeld; doch, daar dit werk slechts als Handboek moet beschouwd worden, kan men ook geene breedvoe- | |
| |
rige ontwikkelingen in hetzelve verwachten, welke voor het overige elders genoegzaam te vinden zijn: doch het cave ab illo, qui unicum legit librum, kan ook hier deszelfs toepassing vinden. Intusschen gelooven wij (hoezeer van de onmogelijkheid eener volmaakte afscheiding tusschen de Genees- en Heelkunde overtuigd), dat het noodzakelijk is, eene kunstmatige afscheiding tusschen deze beide takken
der wetenschap te behouden, zoo lang dezelven afzonderlijk beoefend en uitgeoefend worden.
Bij het doorlezen van het werk van lassus werd weldra onze aandacht gevestigd op de hier en daar ingevlochtene theoretische verklaringen van den Schrijver, welke grootendeels, even als de op dezelven gevestigde therapcutische voorschriften, den stempel dragen van de oude Fransche humoraal-pathologische school en de daaruit voortvloeijende geneesmethode. Ondertusschen bevat dit werk slechts weinig bespiegelende verklaringen, en ook slechts algemeene therapeutische voorschriften; terwijl het zuiver heelkundige het meest in het oog gehouden wordt, dat dan ook meesterlijk is uitgevoerd. De leer der teekenen en der ziekteverschijnselen (séméiologie en symptomatologie) zijn uitnemend schoon behandeld; en hierdoor wordt dit werk bijzonder geschikt voor den eerstbeginnenden Heelkundige. Eene ziekte door lassus geschilderd, en wèl naar hem in het geheugen gegrift, is moeijelijk aan het ziekbed te miskennen; zijne tafereelen zijn geene denkbeeldige voorwerpen; zij zijn integendeel uit de zuivere bron der ervaring geput en naar de natuur geschetst.
Het heelkundig publiek, en vooral de eerstbeginnende beoefenaren der Heelkunde, zijn dus den kundigen Vertaler dank verschuldigd, deze Heelkundige Ziektekunde in een' haar waardigen stijl en vorm in onze moedertaal overgebragt, en dit werk hierdoor ook voor den met de Fransche taal min gemeenzamen bruikbaar gemaakt te hebben. De Vertaler heeft zich in zijnen arbeid niet stipt gehouden aan de orde, welke lassus in zijne rangschikking der onderwerpen volgt. De verschikkingen,
| |
| |
door hem gemaakt, komen ons zeer oordeelkundig en doelmatig voor, en moeten als wezenlijke verbeteringen aangemerkt worden. De redenen, welke hem hiertoe bewogen hebben, worden in eene welgeschrevene Voorrede opgegeven. Dezelve komen voornamelijk hierop neder, dat in het werk van lassus nagenoeg de klassificatie van richerand gevolgd is, schoon er, zonder eenigen grond, hier en daar van wordt afgeweken. Daar nu, onder alle nosographische verdeelingen, die van richerand den Vertaler, zoo wel ten opzigte der algemeene verscheidenheden in den wezenlijken aard der ziekten, als met betrekking tot het bepalen der algemeene wetten van genezing, als de minstgebrekkige voorkomt, heeft hij dit werk, zoo veel mogelijk, geheel naar deze rangschikking ingerigt. Trouwens was de Nosographie van richerand nog niet bekend, toen lassus zijn werk opstelde; en misschien heeft het laatste den eersten wel aanleiding gegeven tot het daarstellen zijner verdeeling, van welke de Vertaler, in genoemde Voorrede, de hoofdtrekken kort, doch juist, opgeeft, met aanwijzing van het nut, dat derzelver toepassing op een heelkundig handboek, voor het wèl kennen beide der ziekten en der genezingswijzen, in zich bevat.
Behalve de in den tekst ingelaschte onderwerpen van den Vertaler, die vrij wel in den geest van lassus zijn bearbeid, zijn achter dit Stuk 37 bladzijden met Aanteekeningen door hem gevoegd, welke, over het algemeen, zeer belangrijk zijn. Vooral merkwaardig vonden wij hetgene hij, bladz. 346, over de ontsteking zegt, en wel voornamelijk over het vraagpunt, in welke organen het eigenlijke ontstekingsproces plaats vindt. Zijn alleen de bloedvaten, zegt hij, zijn niet ook de watervaten, zenuwen enz. in elke ontsteking betrokken? En waarom is dan de naaste oorzaak der ontsteking uitsluitend aan die verhoogde werking der bloedvaten toe te schrijven, die op zichzelven nog niet eens ontsteking maakt; want in den zwangeren staat zijn de slagaderen in den uterus verwijd en in verhoogde werking, zonder dat dit
| |
| |
werktuig ontstoken is? - Met genoegen hebben wij insgelijks gelezen, wat er, bladz. 348-355, van de beenentsteking gezegd wordt, te meer daar dit belangrijk leerstuk door lassus geheel daargelaten was. Ook hetgene, bladz. 358, over de abcessen per congestum gezegd wordt, is aller aandacht waardig; en de noot op gemelde bladz., welke eene korte schets der leer van onzen beroemden vrolik over dit onderwerp bevat, is van het uiterste belang. Deze Hoogleeraar beschouwt deze abcessen niet als blootelijk door eene werktuigelijke verzakking gevormd, maar leert, op physiologische gronden, dat het ontstekingsproces, van het primitief in verettering overgegane deel uitgaande, zich al verder en verder mededeelt, en in de aldus secundair aangedane deelen eene verettering doet geboren worden, gelijksoortig aan die van het oorspronkelijk abces, tot dat eindelijk de aldus gevormde vloeistof, gedeeltelijk aan de wetten der zwaarte gehoorzamende, zich eenen weg naar buiten baant. Hoe juist en op ervaring gegrond dit denkbeeld is, zal ieder zaakkundige, welke onbevooroordeeld hierover nadenkt, bevroeden; terwijl immers, indien enkel werktuigelijke verzakking de oorzaak der abcessen per congestum ware, elke fistuleuze opening, ten opzigte van den etterboezem, naar beneden zou moeten gerigt zijn. Wat zou voor het overige de reden zijn, dat de vloeistof toch eindelijk in eene bepaalde holte wordt opgehoopt, schoon zij op verre na nog de meest afhellende plaats van het celleweefsel niet bereikt heeft? - Deze noot is bij gevolg eene zeer belangrijke bijdrage tot de heelkundige ziektekunde; en de Heer van erpecum heeft aan de Heelkunde eenen werkelijken dienst bewezen, door dit gevoelen van onzen Hoogleeraar meer algemeen te maken.
De overige aanmerkingen, als die over de vijt, waarin de gevoelens van richerand en wardrop kortelijk opgegeven worden, en hetgeen op bladz. 364-369 over de arthrocace aangehaald wordt, zijn in alle opzigten lezenswaardig. Aangenaam was het ons, op gemelde bladz., de eer der beschrijving van de arthrocace
| |
| |
voor onzen beroemden van der haar wedergeëischt te zien, als die, blijkens eene aldaar aangehaalde plaats, langen tijd vóór rust, deze ziekte der beenhoofden naar dezelfde inzigten beschreven heeft.
Wij eindigen deze met den wensch, dat het den Vertaler aan tijd en lust niet ontbreken moge, om ons zoo spoedig mogelijk met de verdere Stukken te verpligten; ten slotte tevens aanmerkende, dat de taal zuiver, de stijl prijzenswaardig, papier, druk en correctie in allen deele goed zijn, 't welk vooral in een werk, dat, zoo als het voor ons liggende, als klassiek moet beschouwd worden, van geene geringe waarde is. |
|