en gansche inrigting van zijn boek in aanmerking nemende, wil Recensent ook niet door de minste bedenking, waar hij iets anders zoude willen gesteld hebben gezien, het nut, dat dit geschrift bevorderen kan en moet, tegenwerken.
Het boek, aan den Koning opgedragen, is met een' gegraveerden titel versierd, en zal door een tweede deel worden opgevolgd. Dit deel is in den doorgaanden toon eener verhandeling geschreven, hetgeen zeker daarom ook is goed te keuren, omdat de Schrijver zóó bekwame gelegenheid had tot het invoegen van historische voorbeelden en met smaak gekozene dichtstukjes, die nu de voordragt verlevendigen: het andere deel zal een twintigtal voorlezingen en eenige gebeden, ten gebruike bij den gemeenschappelijken Godsdienst aan boord, behelzen.
Dit deel dan bevat, in drie hoofdäfdeelingen, meeuse's onderrigt en lessen aan allerlei zeevarenden, t.w. Visschers, Koopvaarders en Oorlogsvaarders: deze drie standen heeft hij gemeend te moeten onderscheiden in zijne onderwijzingen, en hij heeft daar, dunkt ons, wèl aan gedaan: 't is waar, er komen nu, in elke afdeeling, lessen, voor alle zeevarenden even gewigtig, voor (zoo als hij zelf zegt: ‘sommige ondeugden, b.v. dronkenschap en ontucht, heb ik onder den 2den stand, vloeken onder den 3den gebragt, niet omdat ik de andere standen hiervan vrij rekende’); maar, behalve ander nut, heeft deze inrigting ook dat voordeel, dat, over hetgeen uitsluitend tot elken stand behoort, niet tot allen behoeft gesproken te worden, b.v. tot den Haringvisscher niet over den Oorlog, en dat vele wetenswaardige bijzonderheden niet behoeven achtergelaten te worden.
Hoe gaarne schetsten wij, hetgeen ons, bij meeuse's geleidelijke behandeling van zaken, zeer ligt zoude vallen, nu het beloop van dit werkje voor onze lezers af; maar, behalve dat dit door een' anderen Recensent reeds geschied is, en wij, bij zoo veel voorraads, spaarzaam zijn moeten met onze ruimte, is het ook daarom te minder noodig, omdat we slechts dit boek aanprijzen, en het-