door toedoen van zijnen ouden dienaar toevallig ter hand kwam, had niet alleen hetzelfde onzigtbaarmakend vermogen, maar daarenboven dwong hij iedereen, die er slechts even mede aangeraakt werd, den mond en het hart volkomen te openen. Men begrijpt ligt, welk gebruik nu zulk een man van zulk eenen Staf maken moest. Hij begaf zich spoedig met denzelven op weg, en nam en herhaalde telkens de meest voldoende proeven. Waar men het werk ook openslaat, vindt men nuttige leering; en hoezeer de aard van hetzelve medebrengt, dat men den mensch meest aan zijne zwakke, ja slechte zijde hier leert kennen, en dit waarlijk ons een treurig gevoel geeft van de menschelijke verkeerdheid, zoo ontbreekt het echter ook niet geheel aan afwisselende en regt aangename stalen van menschelijke waarde en deugd. Wij willen geenszins zeggen, dat zoodanige stalen in de werkelijke wereld eene vereerende zeldzaamheid zijn; en echter kunnen wij de meerdere teekening van het verkeerde en zwakke niet afkeuren: want wij vreezen inderdaad, dat eene onpartijdige beschouwing, natuurlijk en van zelve, daartoe leiden moet; alhoewel wij daarbij gewaarborgd zijn tegen menschenhaat en menschenverachting door onze vaste overtuiging, dat er meer goeds in den mensch is, dan men doorgaans opmerkt, daar juist de echte deugd zich dikwijls, en wel het best voor zichzelve, verbergt, en, door te willen in het oog vallen en schitteren, zich niet zelden bezoedelen en zelfs wel verwoesten zou. Dan, dit zij zoo het wil, zeker is het, dat lof een middel is, hetwelk zelden, en nooit dan met voorzigtigheid aangewend, als zedelijk geneesmiddel voor de ziel dienstig is; en wij meenen, dat doorgaans de mensch eenen zedelijken spiegel meer behoeft en nuttiger gebruiken kan om zijne gebreken op te merken, dan wel juist om de schoonheden van zijn gelaat naauwkeurig waar te nemen en te bewonderen. Wij houden des schrijvers beschouwingen naar het leven geteekend, en hier en daar niet meer overdreven, dan noodig is, om
het vermoeden van personele bedoeling af te weren, en om, bij het vinden van zijne eigene beeldtenis in al te volkomene gelijkheid, niet tot zoodanigen toorn te worden opgewekt, die den lust tot verbetering altijd hinderlijk wezen zou. Kortom, wij prijzen deze beschouwingen, die een' schat van menschenkennis en de voortreffelijkste lessen en wenken bevatten, van heeler harte aan.