| |
Lofrede op Willem den Eersten, Prins van Oranje; door Mr. H.A. Spandaw. Te Groningen, bij J. Oomkens. 1821. In gr. 8vo. 135 Bl. f 1-10-:
Reeds vóór twintig jaren maakte zich onze bevallige Dichter tevens als een begaafd Redenaar bekend, door zijne toen, bij uylenbroek, uitgegevene Gedichten en (drie) Redevoeringen; en spandaw's roem is gevestigd, en zijn invloed op den geest zijns tijds en volks belangrijk genoeg, om onze blijdschap op te wekken, dat een man van zulke talenten en van dien echt vaderlandschen geest zijne pen gewijd heeft aan den lof van den doorluchtigen Grondlegger onzer onafhankelijkheid. Deze Lofrede heeft naar den eereprijs gedongen, door de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen toegewezen aan den Hoogleeraar lulofs, wiens Lofrede in de Werken dier Maatschappij, Vden Deels 1ste Stuk, ten jare 1820, uitgegeven is. Over deze toewijzing past het ons niet, te regten. Spandaw zelf
| |
| |
kan daarover voldaan zijn. Intusschen wij danken hem van ganscher harte, dat hij ons dit stuk niet heeft onthouden, dat, welligt, ware het ingezonden geweest met die, ons niet bekende, verandering, die hij het nu deed ondergaan, en hadde het eenen minderen mededinger gehad, den lauwer zoude hebben gewonnen. Hoe het zij, hem zal het eere blijven aandoen; en tot sterking van het Nederlandsche karakter, tot opwekking der vaderlandsliefde, tot verheffing van den volksgeest, en tot veredeling van het nationale gevoel, keuren wij deze Lofrede allezins berekend.
Het is ons wel voorgekomen, dat de Lofredenaar al te zeer Geschiedschrijver is, te uitvoerig in bijzonderheden treedt, dan dat dit zoude mogen heeten (bl. 37) ‘een' vlugtigen blik, op den loop der zoo belangrijke gebeurtenissen geworpen;’ en wij schrijven het daaraan toe, dat wij hier, vaak, die zich verheffende welsprekendheid missen, welke wij blijven meenen eene eigenschap te zijn, die den stijl eener Lofrede behoort te onderscheiden. In een ander opzigt is die breedsprakige voorstelling der geschiedenis voor den lezer voordeelig, dewijl hem daardoor een naauwkeurig tafereel van de gruwelen en rampen van vroegeren tijd, en van de deugden onzer groote voorvaderen, wordt afgemaald, hetgeen niet nalaten kan belangrijk te werken, en waarlijk der behoefte van onzen tijd zeer overeenkomstig is.
Het beloop dezer Lofrede laat zich niet zoo gemakkelijk nagaan. Indien de Redenaar goedgevonden had, de orde, die hij volgt in de behandeling zijns onderwerps, op te geven, ware den lezer geen geringe dienst gedaan. Hoe zeer toch, op het voetspoor van fenelon, door eenigen het nut der opgave van die hoofdzakelijke orde wordt betwijfeld, is het voordeel daarvan voor den lezer en hoorder te groot, dan dat de redenaar niet aan hetzelve iets van de meerdere kunstmatigheid van zijnen, verborgen zich ontwikkelenden, gedachtengang behoore op te offeren. Ons heugt, op dit stuk, van den voortreffelijken e. kist hoogst belangrijke aanmerkingen gelezen te hebben, om welke 's mans Verhandelingen en Redevoeringen over verschillende onderwerpen, uit het vak der Fraaije Letteren en der Zedekunde, hier nog eene aanbeveling verdienen, minder aan onzen spandaw, dan aan hen, die hem of een' ander' tot model nemen.
Ziet echter, Lezers! hier den inhoud en den gang dezer Lofrede! - Eene juiste opgave van zulke gebeurtenissen,
| |
| |
die de gesteldheid des lands, bij de aanvaarding der regering van filips II, leeren kennen, en ons op het standpunt plaatsen, vanwaar men willem I te beschouwen heeft, wordt gevolgd door eene voorstelling, levendig en waarachtig, onpartijdig en juist, van de verdiensten des helds, die, uit den kring van ambtenaar en staatsburger, aan den dienst van filips vrijwillig zich onttrekkende, de zeldzaamste hoedanigheden en ongewone verstandsvermogens ontwikkelt, en door vasten wil, altijd werkzamen geest en zedelijke grootheid alles bezielt en leven doet. Dit geeft aanleiding, om den grooten man, als de eenige toevlugt en den waren beschermengel der schier radelooze natie, in het uiterst gevaar, en in den opstand tegen Spanje, te verheffen. Hier verschijnt de geschiedenis diens tijds, als eene aaneenschakeling van gebeurtenissen, bewerkt of gewijzigd door de staatkunde van oranje. Dat hij als krijgsman uitmuntte, en een groot veldheer mag heeten, dewijl hij aan dapperheid zoo veel beleid, en moed, en voorbeeldelooze standvastigheid, getemperd alles door de beminnelijkste hoedanigheden, paarde, wordt vervolgens aangewezen; waarbij niet vergeten wordt 's Prinsen welsprekendheid te roemen, en te staven met bewijzen. Zijne regtschapenheid van hart, zoo blijkbaar in zijne menschlievendheid, getrouwheid, onbaatzuchtigheid en grootmoedigheid, komt, vervolgens, heerlijk uit, zoo wel als zijne Christelijke Godzaligheid. (Dit stuk is ons uitnemend ontwikkeld voorgekomen.) Dat hij de lieveling, de afgod der Natie was, zoo als geen Vorst immer bemind of geacht werd; dat hij zulks verdiende, vooral door de verhevene en duurzame inrigtingen, die hij, te midden van beroerten en volksrampen, tot stand bragt, wordt overtuigend en aangenaam bewezen; waarna hij, door de treffende voorstelling der gevaren en moeijelijkheden, met welke hij te kampen had, in zijne zegepraal op
Spanjes overheerschend geweld, luisterrijk te voorschijn treedt. Eene vermelding van het huisselijk geluk en van den noodlottigen dood van willem I geeft eindelijk aanleiding tot eene per-oratie, die aan dit geheele stuk niet weinig sieraad en kracht bijzet.
Zeiden wij, dat we hier vaak de door ons overal gewenschte verheffing van den redenaarsstijl missen, men versta ons zoo niet, alsof wij in spandaw's zegstrant over het geheel geen behagen namen; het tegendeel worde, door hetgeen wij, van bl. 66, zoo gaarne afschrijven, bewezen.
| |
| |
‘Het uiterlijk voorkomen van willem I was innemend. Hij had eene meer dan middelbare lengte, levendige en geestrijke oogen, en eene heldere stem. Hij bezat een zeer sterk ligchaam, en zijne gezondheid werd noch door arbeid en zorg, noch door moeijelijkheden des levens, noch door de gevaarlijkste ziekte en schier doodelijke wond eenigermate gekrenkt. Hij sprak op eene aangename wijze, door de minzaamheid van zijnen omgang allen tot zich trekkende, en door beleefdheid, vriendelijkheid en goed onthaal den Koning van Spanje, misschien, meer afbreuk hebbende gedaan, dan door zijne wapenen. Stilzwijgend, wanneer hij zwijgen moest, was hij spraakzaam, gezellig en onderhoudend in den kring zijner huisselijkheid, waar hij gaarne zijnen geest van de zorgen der staatzaken ontspande. In de gewone Vorstelijke vermaken van dans en spel, tooneelvertooning, rijden en jagen vond hij geenen smaak. Maar het uur van den maaltijd behoorde, doorgaans, geheel aan zijn hart, zijn gezin en zijne vrienden. Hier ontfronste zich zijn gelaat. Hier was hij vrolijk, en vloeide over van aangename scherts. Hier scheen geene zwarigheid zijn hart te nijpen. Hier bestelpte hij menigmalen den kommer met gebootste blijdschap; daar hij wist, dat ieder acht sloeg op zijne gebaren, en hoop en vrees uit zijne gelaatstrekken verkreeg. Hier nam hij den vollen beker, en deed somwijlen, naar landswijze, eenen Duitschen dronk; doch steeds was de wijn door matigheid gekruid. Zijne hofhouding was prachtig; doch gastvrijheid de Godinne van zijn paleis.’
Men bemerkt hier 't is waar, niet zoo zeer spandaw, als den Historieschrijver hooft; maar toch, uit het gebruik, dat van dezes krachtige taal zoo gemaakt wordt, dat men geen hinder, ja vaak geen onderscheid gevoelt bij het lezen van hetgene op spandaw's manier en met zijne eigene taal gezegd is, leert men den Meester in de kunst van welzeggen kennen. Men vergelijke intusschen, zoo men wil, (en den beoefenaar der welsprekendheid zij dit ernstig aangeraden!) het gebruik, dat door lulofs van hetzelfde verhaal van onzen tacitus gemaakt is, in zijne Lofrede, bl. 96 enz.
Nederlanders! vergast u aan deze Lofrede op eenen man, van wien de Fransche aubery oordeelde, dat, onder de doorluchtige mannen, die door plutarchus beschreven zijn, en na dezen geleefd hebben, niemand zoo vele deugden be- | |
| |
zat, als hij, wien schiller den tweeden brutus noemt, en wien watson even zeer verheft! Verheft u op dien, door Gal, Germaan en Brit in zijne grootheid erkenden, beschermëngel uwer vrijheid! Leest deze Lofrede, en wordt dan ook bezield met den geest van derzelver held, al ware het slechts om u te hoeden van die kettermakers en opkrabbers van lang geslotene wonden, tegen welke gij, onlangs, zoo nadrukkelijk zijt gewaarschuwd, en die het wel zeer jammer is, dat geene toehoorders van petrus datheen, of dienstknechten van Don jan van oostenrijk, geweest zijn! - ‘Verdraagzaamheid,’ zegt spandaw, ‘was eene van oranje's hoofddeugden;’ men leze, wat hij van de godsdienstige verdraagzaamheid, thans, getuigt, en hen zal men noch vrienden des Vaderlands, noch van het Stamhuis van oranje heeten, die zoo ontaard zijn van des eersten willems gevoelens. - Spandaw heeft eer, maar oogste ook vele vrucht van zijn treffelijk werk, dat een goed vertier hebbe, en, in menig huisgezin, weldadig werke op het nationaal karakter! |
|