Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Aarde en hare Bewoners, volgens de nieuwste Ontdekkingen. Naar het Hoogduitsch van E.A.W. von Zimmermann. Xde Deel. Met Platen. Te Haarlem, bij de Erven F. Bohn. In gr. 8vo. VIII en 364 Bl. f 3-12-:Dit uitmuntende werk gaat geregeld voort. In het vorige deel beschouwden wij Middel-Azië, en kwamen, door het land der Mongolen en Mantchoux, tot aan de grenzen van China. Dit matige boekdeel bevat het merkwaardigste over dat Rijk, en over het daaraan gehechte | |
[pagina 323]
| |
Korea. Men weet, dat de Reizigers en Geleerden van jaren herwaarts, over de voortresfelijkheid van China's inrigtingen, wetten, regeringsvorm, volksgeluk, volkskarakter en oudheid, vierkant uiteenliepen. Alle de Jezuitsche Zendelingen verhieven dat Rijk tot den Hemel, en durfden zelfs de tijdrekenkunde van mozes, waaraan toen in Europa nog niemand twijfelde, ten behoeve van hun geliefd Rijk in het middenGa naar voetnoot(*), laten varen. Geheel anders spraken anson, pauw en de guignes. Staunton, de beschrijver der reize van Lord macartney, sloeg een' middelweg in, doch naderde meer tot de voor China gunstige zijde. Barrow, togtgenoot van dien Lord, deed daarentegen zeer vele vlekken in het Chinesche volkskarakter zien. Krusenstern stemt volmaakt met hem in. Tusschen zoo vele uiteenloopende oordeelvellingen (waarbij men in 't oog moet houden, dat China ons bijkans nog niet bekend is, dan langs de groote wegen tusschen Canton en de beide Hoofdsteden) heeft zimmermann, onzes inziens, het juiste oogpunt gevat; ofschoon dit hem in de toepassing misschien een weinig te gestreng omtrent de Chinezen doet zijn. Het komt hoofdzakelijk hierop neder: Oorspronkelijk waren de Chinezen een zwervend herdersvolk, en hunne regering aartsvaderlijk, gelijk dit doorgaans zamengaat. China, door deze Nomaden bevolkt, lokte hen door deszelfs vruchtbaarheid uit tot den landbouw; er ontstonden kleine staten; maar de oorspronkelijke inrigting, in het volkskarakter gegrond, bleef in stand. Eindelijk vereenigde één Opperheer het geheele Rijk onder zich; hij zorgde wel, van het beginsel der Aartsvaderlijke Regering, en tevens van het door de Godheid haar geschonken regt, gebruik te maken: want hij noemde zich Zoon des Hemels en Vader van zijn Volk; hij moedigde den landbouw aan, omdat deze hem meer | |
[pagina 324]
| |
opbragt, het volk bezig hield, en meer, dan de zwervende herdersstaat, voor het Despotismus geschikt is. Dit Despotismus bereikte eindelijk den hoogsten top. De Mandarijnen, (oorspronkelijk Mou, herders) die, als kwade jongens, elk oogenblik door vader met stokslagen konden gestraft worden, matigden zich natuurlijk dat zelfde regt over de zwakkere broertjes aan, die onder hunne bescherming stonden. En dus werd, aan den eenen kant, het ouderlijk gezag over de kinderen ten sterkste ingeprent, om de rust te bewaren; aan den anderen, de stok het groote middel, om de Natie door vrees in beweging te brengen, even als de zweep voor die slaven van xerxes, welke van edeler beginselen, die hunne edelaardige vijanden met vreugde voor het Vaderland deden sterven, geen denkbeeld hadden, maar toch zeer wel bruggen over zeeärmen wisten te leggen, en bergen van het vaste land af te scheiden. Dus ook de Chinezen. Hoog gevoel, vaderlandsliefde, ja deelneming, zelfopoffering voor anderen, zijn hun vreemd; maar onderwerping aan den Keizer en de Mandarijnen, of - middelen, om die en anderen loos te bedriegen, ziedaar het karakter der Chinezen, en dit moet het karakter van elke verdrukte en vertrapte Natie worden, die dan echter wonder wel bij duizenden en honderdduizenden te gebruiken is, om groote muren dwars over berg en dal, 500 uren verre, op te werpen, of kanalen te graven, 600 uren verre door het land. Ziedaar, waartoe die zoo geroemde vaderlijke magt der Koningen, en hun Zoonschap des Hemels, de Natiën brengt! Dit is dan het Ideaal, naar 't welk de Sekte der Ultra-Monarchalen, ook in ons Vaderland, streeft: om tot een zielloos bastaardvolk, zonder grootheid of adel des geestes, - om tot Chinezen te vervallen! - Zimmermann begrijpt het even zoo, en zegt, in de taal eener edele verontwaardiginge: ‘Wat baat een Wetboek, wat baten Opzieners van de daden des Vorsten, ja wat baten zelfs Parlementen, Staten-Generaal en andere dergelijke Vergaderingen, wanneer de Eenige Man, die het roer van staat en de magt in handen heeft, als eene God- | |
[pagina 325]
| |
heid zich boven alle wetten verheven beschouwt, en, tot smaad van de gansche Natie, wier eerste Ambtenaar hij eigenlijk is, zich aan wetten noch regten bekreunt? Daar zijn Wetboek en Volksvertegenwoordigers, vaderlijk bestuur en volksgeluk, niet anders dan bedriegelijke maskers, overdekte kuilen, waarin elk jammerlijk nederstort, die er over gaat; daar bestaan geene regten van den mensch; daar is geene veiligheid, hoe ook genaamd; daar hoort men steeds het rammelen der slavenketenen; daar is geene regering, welke den naam van wettig en menschelijk verdient.’ Houden wij dan vast aan het Europesche beginsel van invloed des Volks tegen het Aziatische van Goddelijk gezag en onbepaalde vaderlijke magt der Koningen. Dan, wij gelooven, dat de Schrijver in de toepassing van dit beginsel te ver gaat. De Chinees in zeer bedorven, is doorgaans bedriegelijk, valsch en ongevoelig geworden; maar er bestaan toch zekerlijk nog meer deugden bij dit volk, dan zimmermann schijnt te stellen. Zoo is het b.v., naar ons inzien, eene zeer aandoenlijke en achtingwaardige plegtigheid, wanneer de Keizer, als voorganger des volks, ‘alleen, aan den Oppersten Heer der Wereld, den Schepper en Onderhouder der menschen en van alle wezens, offert, zich door eene vaste van verscheidene dagen tot dit plegtig offer voorbereidt, en dus tevens de Hoogepriester is, die voor het volk offert.’ In plaats dat hier het Despotismus zich openbaart, zouden wij denken, dat deze herinnering, dat er nog een hooger Monarch boven hem was, den Despoot eenigzins moest terughouden. Even zoo beschouwen wij het feest van den landbouw, als eene hulde aan de eerste der kunsten, waarin de Keizer voorgaat, door zelf den ploeg te trekken; eene zeer nuttige inrigting, die misschien ongemeen ongemeen veel heeft bijgedragen, om het Rijk van China zoo uitnemend te doen bebouwen. Om dus te zeggen, dat de Keizers alleen den landbouw aankweeken en bemoedigen, om hunne bijzondere schatkist te verrijken, is wat sterk. Middellijk, ja, maar | |
[pagina 326]
| |
toch door middel van de welvaart zijner Onderdanen. Ook zal de volgende schilderij wel wat sterk gekleurd zijn: ‘Een struikroover zette mij zijn pistool op de borst; ik geef hem, wat ik bezit, en noem hem nog daarenboven een edel man, omdat hij mij het leven liet behouden. Maar aldus is het in China niet. Hier is het een als huisvader geëerbiedigde Regent, die zijne kinderen naar welgevallen mishandelt, hen in den behoeftigsten toestand naauwelijks vrijelijk laat ademen, en daarvoor door hen, sedert duizende van jaren, met meer dan kinderlijken eerbied gehoorzaamd wordt.’ Eene zoodanige Maatschappij zou gewis geene duizende jaren kunnen bestaan. Ook moeten, indien men den Zendelingen niet alle geloof weigert, kang-hi en later kien-long voortreffelijke Regenten geweest zijn, (dat is, in zoo ver Oostersche Despoten zulks zijn kunnen.) Zimmermann begint, volgens zijne bestendige gewoonte, met eene schets van het land, deszelfs physieke gedaante en voortbrengselen. Omtrent de laatste is hij vooral zeer uitvoerig en belangrijk. Wij leeren het porselein, de thee, het bamboesriet, de onderscheidene vet-, was- en vernisboomen, de Litschi, den China-Galgant-wortel enz. kennen. Van de thee is onze Schrijver geen vriend. Hij beschouwt die als een schadelijk kruid, 't welk ziel en ligchaam verslapt, en weet geen beter middel voor de Despoten, om allen zweem van vrijheid, constitutionele staatsregeling en burgerregten te vernietigen, dan dat zij - den theeboom in Europa doen tieren. Wat zou men dan al kosten van Congressen en staande legers kunnen uitwinnen! ‘Het Heilig Verbond’ (dit zijn de woorden van zimmermann, bl. 66) ‘ware noodeloos; en dit alles ware een uitwerksel van de thee!’ Waarschijnlijk is dit echter slechts boert. - Onder de tamme dieren wordt aan het varken alleen zorg besteed, en het viervoetig gedierte is in China in 't geheel talrijk noch uitstekend. Onder de vogelen kweekt men voornamelijk eenden, en rigt de pellikanen af tot de vischvangst. De goudvisch en de zijdeworm zijn ook in China bijzonder te huis. De mensch | |
[pagina 327]
| |
heeft er het voor ons onbevallige voorkomen van het Mongoolsche ras. Een plat, bijna vierkant gezigt, platten neus, kleine schuins toeloopende oogen heeft hem de Natuur, en aan het vrouwelijke geslacht verwrongene, bijkans onbruikbare voeten de Mode gegeven. Daarenboven hebben de Chinezen een' bijzonderen aanleg, en tevens liefhebberij, om vet te worden, en de woorden schoon man en dikbuik zijn in China woorden van dezelfde beteekenis. Vervolgens wordt over het karakter (ongunstig, zoo als wij zagen), het voedsel, de kleeding, woning, handwerken, handel, de groote werken der Chinezen, hun Keizerskanaal, grooten muur, porseleinen toren en groote Pagode naast denzelven, over de uitvinding van het buskruid en de drukkunst (veel vroeger, doch ook veel minder volmaakt, dan in Europa), over de Chinesche letterkunde, hunne wetenschappen, regeringsvorm, Godsdienst, huisselijke verkeering, en vermaken gehandeld; alles in een kort bestek, en toch ongemeen zaakrijk. Eene topographische beschrijving des Rijks heeft nogtans zimmermann niet daarbij gevoegd, gelijk hij wel anders doet; dit zou hem te ver hebben afgeleid. Slechts bij gelegenheid vernemen wij iets van de voornaamste gebouwen in de hoofdsteden Peking en Nanking, en van de eerste (en éénige voor den buitenlandschen handel toegelatene) koopstad Canton, die zekerlijk bij de Europeanen het beste bekend is. Het slot van dit deel is toegewijd aan het schiereiland Korea, hetwelk zeer weinig bekend en dus ook kort afgehandeld is. Wij verlangen zeer naar het vervolg van dit waarlijk klassieke werk. |
|