Konstantinopel, in het jaar 1821; of schildering der bloedige en afgrijselijke gebeurtenissen, die in deze hoofdstad, sedert de uitbarsting van den krijg tusschen Turkije en Griekenland, zijn voorgevallen. Door een ooggetuige, die sedert 1815 in Konstantinopel gewoond heeft, meermalen in doodsgevaar verkeerde, en op eene wonderbare wijze gered werd. Uitgegeven door J.W.A. Streit. (Uit het Hoogdnitsch.) Te Amsterdam, bij ten Brink en de Vries. 1822. In gr. 8vo. 56 Bl. f :-11-:
Onder de Liturgie der Hervormden in ons vaderland is een gebed voor alle nood der Christenheid, hetwelk thans meestal in onbruik is, waarin de Gemeente bad voor hare Christen - medebroeders, die onder den Paus ofte Turk vervolging lijden; en zoodra nu maar in Spanje, en dien ten gevolge ook elders, de Inquisitie volkomen zal hersteld zijn, (hetgeen God genadig verhoede!) zal ook dit gebed wederom van volkomene toepassing zijn. Voor zoo ver het den Turk betreft, kan men het reeds, en even zeer van goeder harte als ooit, medebidden; en wij gelooven niet, dat daarbij een aantal menschen den hoed zouden nederleggen, gelijk wij dat onlangs zagen, toen zeker Leeraar Gods zegen bad over zeker staatkundig verbond.
Indien de helft slechts waar zij van hetgeen hier door een' ooggetuige verhaald wordt, (en wij zien geene reden, om aan eene enkele syllabe te twijfelen) dan is het volstrekt onbegrijpelijk, hoe eenig belang of naijver en berekening, van welk eenen aard ook, het zwaard terughouden kon van eenig Christenvorst; en men kan zich niet voorstellen, hoe het mogelijk zij, dat eenige verbindtenis kan worden aangehouden of aangeknoopt met eene zoo zwakke, jammerlijke regering en een zoo onmenschelijk wreed en bloeddorstig volk, hetwelk een afschuw voor geheel het overige menschdom is.
Men ziet hier, hoe afschuwelijk en hoe innerlijk wreed toch altijd het despotisme is; en veroorlooft ooit het dreigend gevaar het eene volk, zich met de inwendige onlusten en regeringsvorm van een ander te bemoeijen, worden die ooit voor den nabuur gevaarlijk, dan is het, dunkt ons, hier het geval; en men moet, bij al het voorstaan van Bijbelgenootschappen, geheel den geest van Bijbel en Christendom