| |
Napoleon in ballingschap; of Stem uit St. Helena, enz. Door B.E. o'Meara. IIden Deels 1ste Stuk. Met een fac simile van Napoleon. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1822. In gr. 8vo. 358 Bl. f 3-:-:
Het Voorberigt van den Vertaler levert eene nieuwe bijdrage tot staving van de echtheid dezes geschrifts. Ook dit deel is vervuld met klagten over de behandeling door den Gouverneur Sir hudson lowe; en men merkt uit alles ook wel, ten minste naar ons gevoel, dat deze Heer napoleon, tegen de bedoeling van het Britsche Gouvernement, beperkt. Hij is er onder anderen steeds op uit, om den Schrijver als Spion te gebruiken, en denzelven onder verpligting tot mededeeling aller, met napoleon gehoudene, gesprekken enz. te leggen, onder welke echter de Schrijver zich niet gehouden oordeelt zich te laten leggen. Tegen het einde van dit stuk is het dan ook zoo ver gekomen, dat Sir hudson denzelven bijna zijn afscheid geeft.
Napoleon getuigt op eenen nadrukkelijken toon, dat hij de eenige vijand van zichzelven geweest was; dat zijne eigene ontwerpen, die togt naar Rusland, en de daarbij plaats gehad hebbende noodlottige omstandigheden, de oorzaken van zijnen ondergang waren; maar ook, dat degenen, die hem alles gereedelijk toestemden, in alle zijne ontwerpen traden, en zich te gewilliglijk aan hem onderwierpen, zijne grootste vijanden waren, omdat zij hem, door de gemakkelijkheid, waarmede zij overmeesterd werden, steeds aanmoedigden om verder te gaan; terwijl intriguanten hem voorzigtigheid leerden. - Op Tilsit komende in het gesprek, zegt hij: ‘aldaar
| |
| |
met den Keizer alexander en den Koning van Pruissen te zamen zijnde, was ik van de drie de onwetendste in militaire zaken. Deze beide Souvereinen, voornamelijk de Koning van Pruissen, waren volkomen au fait van het getal knoopen, die er voor en achter een' frak behoorden te zitten, als ook hoe de snit (?) der panden moest zijn. Geen kleermaker, in de gansche armee, wist beter dan Koning frederik, hoeveel laken er, tot het maken van een' frak, noodig was. Zij kwelden mij onophoudelijk met vragen, tot het kleermakers beroep behoorende,’ enz. - Zeer getroffen vinden wij napoleon's oordeel over de vrouwen: ‘Vrouwen, zoo zij slecht zijn, zijn altijd nog slechter dan mannen, en meer gereed tot het bedrijven van misdaden. De zachtgevoelige sekse, als dezelve verlaagd is, zinkt altijd dieper weg dan de andere. Vrouwen zijn altijd veel beter of veel slechter dan mannen.’ - Wij moeten het aan elken onzer lezeren overlaten, hoeveel hij van napoleon's betuiging gelooven wil, dat hij, wanneer hij in zijnen Russischen veldtogt geslaagd ware, verzadigd van oorlogen, en evenzeer voor den vrede als voor den krijg vatbaar, zich met de verbetering en verfraaijing van Frankrijk, met de opvoeding zijns zoons, en met het schrijven zijner levensgeschiedenis zou onledig gehouden hebben. - Wat zou napoleon nu wel zeggen, daar hij toen reeds verklaarde: ‘Er is niemand meer te beklagen dan lodewijk. Hij is der natie als Koning opgedrongen; en, in plaats van de vrijheid behouden te hebben, om zich aan het volk behagelijk te maken, dwingen hem de zaamverbondene Mogendheden, om tot zulke middelen te moeten overslaan, die, in stede van hem met de natie te verzoenen, hem slechts nog meer gehaat maken.
Het Koningschap is vernederd en onteerd door de maatregelen, welke zij hem hebben doen nemen. In stede van hem ontzagverwekkend en eerbiedwaardig te maken, on l'a couvert d'ordure.’? - Naar napoleon's oordeel, verdienen Rusland, Oostenrijk en Pruissen den naam van liberaal en vrije natiën niet. Bij hen was de wil van den Souverein altijd de wet; de slaven moeten gehoorzamen. - Hij voorspelt, dat, in den loop van eenige jaren, Rusland in het bezit van Konstantinopel, van het grootste gedeelte van Turkije en van geheel Griekenland zijn zal. Hij hield dit voor zoo zeker, alsof het reeds werkelijk plaats had. Bijna alle de liefkozingen en vleijer en, waarmede alexander hem overlaad- | |
| |
de, hadden ten doel, om zijne toestemming, tot de uitvoering van dit ontwerp, te verkrijgen. - De redenering van napoleon over den staat van zaken, in dit stuk, is der moeite waardig, om met den loop, welken de omstandigheden genomen hebben, vergeleken te worden. Die over het groote geluk, dat aan Holland, door de vereeniging van België met hetzelve, is ten deel gevallen, is integendeel, naar ons gevoel, ten eenemale fout. - Volgens napoleon, heeft de Paus, in Frankrijk zijnde, de uitstrooisels, aangaande de slechte behandeling, die hem door napoleon zoude zijn aangedaan, openlijk gelogenstraft. Alleen over de staatkundige behandeling was hij niet voldaan. Er was een tijd, dat hij er aan dacht, om den Paus van alle wereldlijke magt te ontblooten, hem tot zijnen aalmoezenier, en Parijs tot de hoofdstad der Christenheid te maken. - Er komt een borstbeeld van den jongen napoleon op het eiland aan; en het schijnt, dat de
Gouverneur last gegeven had, om het te verbreken. Zijn vaderlijk gevoel uit zich ten aandoenlijkste. - Hij is van oordeel, dat hij te Waterloo had moeten sneuvelen. - Hij betuigt, dat er geen geweld of dwang was aangewend, om ferdinand van Spanje tot afstand van de kroon te bewegen. - Hij verklaart fox voor eerlijk en opregt, en oordeelt, dat deszelfs dood nadeelig voor Engeland geweest zij. - ‘De Keizers van Oostenrijk, van Rusland, en de Koning van Pruissen - zegt napoleon - hebben mij alle drie gezegd, dat ik mij zeer bedroog te gelooven, dat zij zulke aanmerkelijke subsidiën van Engeland ontvangen hadden; zij verzekerden mij, dat zij, ten gevolge van vrachtgeld, pondgeld en eene menigte andere belastingen, nooit meer dan de helft bekomen hadden van de sommen, welke zij, in naam, voorondersteld werden te ontvangen; en dat menigmalen, voor een aanmerkelijk gedeelte, in koopwaren betaald werd.’ Hij is van gedachte, dat men hem naar St. Helena gezonden hebbe, om hem óf tot zelfmoord te bewegen óf te doen omkomen.
Hij verklaart NB. vele achting voor de Koningin van Pruissen gehad te hebben; en dat de Koning, wanneer hij haar eer naar Tilsit had gebragt, waarschijnlijk voordeeligere voorwaarden zou bedongen hebben. Zonderling klinkt het nogtans, dat zij, zich bitterlijk tegen napoleon over den oorlog beklagende, zou gezegd hebben: Ach! de gedachtenis aan den grooten frederik heeft ons op het dwaalspoor
| |
| |
gebragt. Wij meenden, dat wij aan hem gelijk waren, en wij zijn het niet. - Napoleon ontvouwt een plan, naar hetwelk hij de Geallieerden, niettegenstaande dezelve Parijs bezet hadden, uit Frankrijk zou verdreven hebben, ware het niet door het verraad van marmont belet geworden. - Hij noemt het welligt een ongeluk, dat hij niet met eene zuster van Keizer alexander in den echt getreden was, gelijk deze zelf hem hiertoe het voorstel te Erfurth gedaan had. - Het klinkt vreemd, dat hij, in 1786, zich te Lyons bevindende, den gouden eereprijs zou behaald hebben, door de beantwoording eener opgave: ‘welke de, meest ter aanprijzing geschikte, gevoelens waren, om het menschelijk geslacht gelukkig te maken?’ (!!!) Hij heeft, naar zijn zeggen, het handschrift verbrand; dit is jammer; het zou belangrijk geweest zijn, deze verhandeling eens te lezen. Maar, zouden dan de, te Lyons bekroonde, prijsverhandelingen niet gedrukt worden? Het was hem lief, dat het geschrift uit de voeten was, omdat het vol van te hoog gestemde en nooit in beoefening te brengene republikeinsche gevoelens was. - De Schrijver vond napoleon, in eenzaamheid, overluid het Oude Testament lezende. - Talleyrand heeft tegen napoleon staande gehouden, dat het moorden somtijds te regtvaardigen was, of ten minste in sommige gevallen door de vingeren gezien en ongestraft toegelaten moest worden; dat er in omwentelingen sommige misdaden plaats grepen, waarvan de geregtshoven geene kennis moesten nemen, enz. - Dat hij (napoleon) toussaint l'ouverture in de gevangenis vermoord zou hebben, acht hij geen antwoord waardig; omdat hij er geen belang bij hebben konde, eenen
Neger, nadat dezelve in Frankrijk aangekomen was, te vermoorden. Ook ontkent hij, dat hij jonge en rijke dochters uit de aanzienlijkste geslachten gedwongen hebbe, om met eenen Generaal zijner armee, welken hij goedvond, in het huwelijk te treden enz., en noemt een voorbeeld met name, waarin hij zijnen wensch, ten aanzien van zoodanig een geval, niet had kunnen voldaan krijgen. - Hij verklaart te zeer voorstander van de leer aangaande het Noodlot te zijn, dan dat hij eenige middelen ter behoeding van zijn leven zoude gebruikt hebben. Hij is dikwerf gewond geweest, en negentien malen is het paard onder hem doodgeschoten. - Zeer naauwgezet onderscheidt napoleon, in het staatkundige, tusschen nuttige en geoorloofde daden. - De Schrijver
| |
| |
heeft een vrolijk gesprek met napoleon over de Beschermheiligen; en deze vertelt een' brok uit eene preek, die hij in Italië van eenen priester gehoord had. Ook vindt hij, dat de Doctors meerder menschenlevens te verantwoorden zouden hebben dan de Generaals, en gaat de misbruiken bij de kunst zoo wat, en wel eenigzins naar waarheid, door. Hij heeft het bitter kwaad met den aristokratischen hoogmoed der Engelsche. Ongesteld zijnde, antwoordt hij op des Schrijvers aandrang om geneesmiddelen te gebruiken: ‘wat geschreven is, is daar boven geschreven; onze dagen zijn geteld.’ - Hij verhaalt van zijnen togt van Cannes naar Parijs, ten bewijze van het vertrouwen, dat hij in de gevoelens van het leger stelde. - Over het openen der brieven aan de Fransche postkantoren, en de ontcijfering van derzelver inhoud. - Keizer frans heeft hem, na zijn huwelijk met maria louiza, volstrekt tot eenen afstammeling van een' der voormalige tirannen van Treviso maken, maar napoleon er niets mede te doen willen hebben. - De Paus heeft voorgeslagen, om een' zekeren buonaventura bonaparte, toen napoleon den troon van Frankrijk bestegen had, te kanoniseren. Napoleon echter verzocht, dat de Paus hem die bespotting mogt besparen, omdat de geheele wereld denken zou, dat hij hem, in zijne magt zijnde, er toe gedwongen had, om uit zijne familie eenen Heilig te benoemen. - Hij zegt, dat talleyrand het eerst den aanval op Spanje ontworpen en aangeraden had, gedeeltelijk uit haat tegen het geslacht der bourbons, gedeeltelijk in de hoop van zijne zakken te vullen. - De Schrijver spreekt met napoleon over de vroegere
tijdperken van deszelfs leven; en deze verhaalt, hoe hij aan het opperbevel over de troepen der Conventie tegen de Sectiën gekomen is. Eene noot vermeldt het vroom gedrag van naleon ten aanzien der gewonden op het slag- (lees slagt-!) veld. - Verhaal van de bevalling van maria louiza, en van napoleon's gedrag daarbij. - In eene noot eene anekdote van eenen armen kuiper, die al meer en meer voor zijn huisje eischte, dat, onder anderen, door het Gouvernement gekocht zou worden, omdat het mede op den grond stond, op welken napoleon, kort na de geboorte des jongen napoleons, le palais du roi de Rome wilde laten bouwen. Dit huisje liet hij staan, als een gedenkteeken van zijnen eerbied voor de wetten.
| |
| |
‘Zoodra was het niet bekend - zegt napoleon - dat de belangen van Frankrijk mij bewogen hadden de banden van mijnen echt te slaken, of de grootste Mogendheden van Europa deden aanzoek en intrigeerden bij mij tot eene verbindtenis van hun geslacht met het mijne,’ enz. - en het huwelijk met maria louiza was geen der geheime artikelen van het Weener Vredestraktaat, gelijk men het heeft willen doen voorkomen. - Hij weet zijne plannen, die hij, ingevalle zijne landing in Engeland had plaats gehad, volvoerd zou hebben, zeer smakelijk voor te stellen, en beweert steeds, dat zijn bestuur volklievender was dan eenig ander. Hij geeft eenige ophelderingen, betreffende de aanleidingen, die zijnen val bewerkstelligd hebben.
Napoleon is reeds sedert eenigen tijd zeer ongesteld geweest. Hij gelast den Schrijver, om, in zijnen naam, in Europa, van zijnen broeder joseph een pakket, hetgeen de confidentiéle brieven van de Keizers frans en alexander, den Koning van Pruissen, en van de overige Souvereinen van Europa, aan hem (napoleon) bevatte, te vragen. Eene noot geeft berigt aangaande het lot, dat deze brieven gehad hadden. Personen, die dezelve gezien hadden, meldden den Schrijver, dat ‘zijne Pruissische Majesteit in dezelve betuigde, dat hij steeds een vaderlandlievend gevoel voor dat land (Hanover) koesterde;’ en het scheen, dat de Mogendheden in het algemeen ernstig aanzoek deden tot de verkrijging van eene vermeerdering van grondgebied. |
|