Dissertatio Philosophica inauguralis: de Sceleto Piscium, auctore Jano van der Hoeven. Lugd. Bat. apud L. Herdingh et Filium. 1822. 8vo. pag. 112.
G. Bakker, Osteographia Piscium, Gadi praesertim AEglesini comparati cum Lampride guttato, specie rariori. Groning. apud W. van Boekeren. 1822. 8vo. pag. 246. f 10-16-:
Wij voegen deze beide verhandelingen bijeen, daar beide de osteologie der visschen betreffen; terwijl de eerste het werk is van eenen jongeling, die zijne loopbaan intreedt, de laatste dat van eenen man, reeds verre op dezelve gevorderd, en wij, overeenkomstig ieders leeftijd, bij den eersten meer het vernuft der jeugd, bij den laatsten de rijpheid van latere jaren ontdekken. Wij noemden het werk van den Heer van der hoeven het eerst, als hetwelk eene meer algemeene beschouwing bevat; terwijl dat des Hoogleeraars hoofdzakelijk op twee bijzondere species betrekking heeft.
Wij vergenoegen ons met eene korte opgave der vele belangrijke zaken, welke de verhandeling des eerstgemelden Schrijvers behelst. - Inleiding: 1. over den oorsprong van het scelet in het dierenrijk; 2. ontwerp en verklaring eener physiologische verdeeling van het scelet, op de leer van bichat, en zijne onderscheiding van het organische en animale leven, gegrond; 3. over den grondtypus van het scelet bij de gewervelde dieren. - Over het scelet der visschen: I Hoofdst. over de beenderen, die tot het zenuwstelsel behooren: de spina vertebrarum en het cranium; II. over de beenderen, welke de zinswerktuigen bevatten; III. over de beenderen der beweging; IV. over die, welke tot de kaauwing, V. tot de slikking, VI. tot