Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1823
(1823)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Leven en de Regering van Elizabeth, Koningin van Engeland; door Lucia aikin. Uit het Engelsch en Hoogduitsch. IIde Decl. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. In gr. 8vo. VIII en 339 Bl. f 3-5-:Het eerste Deel van dit belangrijk en aangenaam geschreven werk hebben wij vroeger doen kennen. Het tweede bevat de Regering van elizabeth van 1573 tot 1603, het jaar van haren dood, en dus de laatste 30 jaren derzelve. Doorgaans is de toon onzijdig en bedaard: men verbloemt de talrijke gebreken der maagdelijke Koningin niet; maar toch schijnt Miss aikin door de schitterende grootheid van de heldin harer kunne en van haar land een weinig te zeer weggesleept te zijn, om de diepe boosheid van haar hart, bij zoo menige gelegenheid, en vooral bij het Regtsgeding van maria van Schotland gebleken, in het regte licht te plaatsen, en het boek eindigt met eene schitterende lofspraak. Nogtans is dit werk, hetwelk zich minder met de uitwendige staatsbetrekkingen, dan met de binnenlandsche zaken, en vooral met het Hof en den persoon zelven van elizabeth bezig houdt, gewigtiger voor de kennis harer geaardheid, en die harer voornaamste Staatsdienaars, dan algemeene Geschiedenissen van Engeland, hoe belangrijk ook, en hoe zeer uit de pen van eenen hume of rapin gevloeid. Onder anderen komt één trek daarin uit, die voor de | |
[pagina 238]
| |
kennis van het menschelijke, vooral van het vrouwelijke, hart niet onbelangrijk is. Het is Koningin elizabeth's zonderlinge huwelijkshaat, niet alleen voor zichzelve, (dit zou toe te geven zijn) maar ook in anderen. Met den grootsten tegenzin zag zij het huwelijk der Geestelijken in haar gebied; zeer gaarne zou zij hetzelve, als Opperhoofd der Engelsche Kerke, verboden hebben, doch waagde zulks niet, bij de stemming der gemoederen, en omdat zij de goede gezindheid der Protestanten volstrekt noodig had, om staande te blijven. Maar dit was het niet alles. Bij het afnemen harer bekoorlijkheden misgunde en belette zij aan elk, die met haar in naauwe betrekking stond, het genot dier jeugdige huwelijksliefde, die zij zich nu eenmaal ontzegd had, en misschien in 't geheim begon te wenschen, dat zij zich niet mogt ontzegd hebben. Men leze op bl. 45 van dit Deel hare verfoeijelijke handelwijze omtrent een harer kamermeisjes, die zij, kort na het mislukken van haar eigen huwelijk met anjou, tot eene bekentenis van hare liefde uitlokte, de toestemming des vaders daartoe verwierf, en haar toen eensklaps ter neêrsloeg met het woord zottin, en de aankondiging, dat zij nooit over hare hand zou mogen beschikken. Zij ontzag zich zelfs niet, in hare gramschap, de natuurlijkste regten te schenden, waarover geen Monarch op Aarde mag beschikken. Wij hebben in het vorige Deel reeds gezien, dat zij het huwelijk van Schotlands Koningin met darnley zocht te beletten. Toen haar gunsteling leicester met de Gravinne Weduwe van essex getrouwd was, kende hare woede geene grenzen; zij liet leicester dadelijk in hechtenis nemen, en meende hem naar den Tower te doen brengen. De vrouw bleef steeds een voorwerp van haren openlijken haat (bl. 26.) Twaalf jaren later (1590), toen elizabeth reeds 57 jaren oud was, moest haar nieuwe gunsteling essex zijn wettig huwelijk met de dochter van den beroemden walsingham verborgen houden, om den toorn zijner Gebiedster te ontgaan (bl. 160.) Raleigh, een ander harer Hovelingen, die ook in hare | |
[pagina 239]
| |
gunst deelde, had eenigen tijd later een' minnehandel met eene harer staatjuffers, en was bereid, het meisje door het huwelijk te eeren; de Koningin zette hem en zijne beminde gevangen, en liet den eersten niet los, dan tegen een rantsoen van tachtigduizend p. st., het aandeel zijner prijsgelden van een rijk Spaansch schip. Welk eene laagheid! Een andere Hoveling, robert cary, had, met toestemming zijns vaders, eene bemiddelde weduwe getrouwd; hij viel in ongenade, moest het Hof mijden, en werd met moeite, niet zonder eene hevige berisping, weder aangenomen (bl. 184-188.) - Voegt men nu bij deze trekken het despotieke karakter van elizabeth; hare beurtelingsche en somtijds gelijktijdige vervolging der Puriteinen (later Presbyterianen en Independenten) en der Roomschgezinden; het verfoeijelijke gedrag jegens lieden van de laatstgenoemde gezindte, die men in een' valstrik lokte, om hun op de pijnbank de bekentenis hunner betrekkingen tot maria stuart af te persen (bl. 59); het schijnheilige gedrag van elizabeth tegen die ongelukkige Koningin zelve, die zij zoo gaarne wenschte uit den weg te ruimen, doch om harer eer wille niet durfde, tot zij eindelijk de schuld van het uitgevoerde doodvonnis op den ongelukkigen Staatssecretaris davison kon werpen, en dezen als zoenoffer voor haren goeden naam kon doen lijden (bl. 97);Ga naar voetnoot(*) hare geweldige tirannij ten aanzien der Parlementsleden, die maar eenige verbeteringen durfden voorslaan, en daarvoor afzetting, vervolging, gevangenis moesten verduren; haar stellig verbod aan die leden, om te zeggen, wat hun slechts inviel (bl. 201-204); hare luchtige denkwijze omtrent den Godsdienst (zij raadde de Nederlandsche Gezanten | |
[pagina 240]
| |
aan, om in de mis te gaan, als in eene komedie; het was der moeite niet waardig, daarom te vechten, bl. 8): dit alles zet, onzes achtens, het karakter van elizabeth in een zeer hatelijk licht, hetwelk bezwaarlijk door hare vastheid van besluit, haren moed, het bevorderen van tucht en geregelde zeden aan haar Hof, en hare schrandere kunst van regeren overschenen wordt. Aan den anderen kant is Miss aikin, zoo het ons voorkomt, een weinig te eenzijdig tegen maria stuart. Haar aandeel in de laatste zamenzwering (van babington), die toch nog bij de Geschiedschrijvers een problema is, wordt hier als ontwijfelbaar voorondersteld; men geeft zelfs niet onduidelijk te kennen, dat elizabeth geen verwijt zou verdiend hebben, zoo zij het vonnis des doods, zonder omwegen, dadelijk na de uitspraak had laten voltrekken (bl. 87.) Daarenboven zijn de uitdrukkingen onzer Schrijfster, bij de vermelding van maria's uiteinde, van hardheid niet vrij te pleiten. ‘De opmerking is, zegt zij, van gewigt, dat zij liever met het zegevierend masker eener martelares voor haren Godsdienst, dat zij aannam, dan met de zachtmoedigheid van een slagtoffer of het berouw eener misdadige wilde sterven.’ Wij gelooven voor ons zeker, dat maria, die ijverig Roomsch en niet zonder dweepzucht was, ter goeder trouwe waande, dat zij als martelaresse voor haar geloof stierf: het is zeer liefdeloos, de ongelukkige nog in hare laatste oogenblikken als schijnheilige te beschouwen; dit toch was niet haar, maar elizabeth's karakter. Voor 't overige bevat dit Boek verscheidene belangrijke en wetenswaardige bijzonderheden, niet enkel tot elizabeth's persoon, maar ook tot haren tijd en Regering betrekkelijk. Wij zien op bl. 20 en verv. eene aardige beschrijving der feesten, door de stad Norwich bij het bezoek van elizabeth gegeven, en die wel den ongekuischten, stijven smaak dier tijden verraden; het is merkwaardig, in die toenmaals zeer aanzienlijke fabrijkstad, reeds in 1578, eene Nederlandsche Hervormde Ge- | |
[pagina 241]
| |
meente te ontmoeten, die den Godsdienst in hare moedertaal waarnam, en welker leden verscheidene fabrijken uit Nederland derwaarts hadden overgebragt. ‘Deze toeneming van ondervinding en nijverheid bragt weldra Engelands wollen manusacturen tot een' graad van volkomenheid, die in vroeger tijden geheel onbekend was, en met woeker het land de uitoefening van openbare gastvrijheid weder betaalde’ (bl. 21.) Ook elders vinden wij eene beschrijving van zonderlinge hoffeesten (bl. 37.) Reeds onder elizabeth leefde een smith, Schrijver van Engelands Nationalen Rijkdom, en dus, als Staatshuishoudkundige, de voorlooper van zijnen lateren, meer beroemden naamgenoot, den Schrijver van den Rijkdom der Natiën. Van welke verfoeijelijke middelen zich de Jezuiten bedienden, om tot hun doel te geraken, of zich bij teleurstelling te wreken, zie men op bl. 219. Met regt was de Natie daarover ten hoogste verbitterd, en te meer verkleefd aan hare Koningin. Het is merkwaardig, dat elizabeth, in weerwil harer talrijke gebreken en ondeugden, toch tot aan haren dood bij de Natie zoo bemind was, en nog tot op dezen dag bij dezelve in de hoogste achting staat. Welke is daarvan de oorzaak? De groote bekwaamheid van elizabeth, om den geest des tijds te kennen, en dien harer Onderdanen, hoezeer zij ook den schijn, en soms het wezen, van Despotismus aannam, na te volgen en te huldigen. In het schoonste licht van haar leven vertoonde zij zich tijdens den bedreigden inval der Spaansche, zoogenaamde onverwinnelijke Vloot, in 1588, tot herstelling van bijgeloof, Jezuitismus, Inquisitie en slavernij in Engeland; terwijl te gelijk het Heilige Verbond (la Sainte Ligue) in Frankrijk een leger des geloofs tegen hendrik III en de Protestanten op de been bragt. Toen wedijverden Koningin en Volk in pogingen tot behoud van 's lands onafhankelijkheid. Onsterfelijke eer zal altijd den naam van elizabeth bekroonen over de heerlijke aanspraak, die zij aan het burgerleger te Tilbury deed, een meesterstuk van welsprekendheid en van harte- | |
[pagina 242]
| |
lijk vertrouwen van een' Vorst op zijn Volk (bl. 130, 131.) Ook weet men, dat de Almagtige zelf de pogingen der vrijheidsvrienden bekroonde, en dat de nederlaag en vernieling der Armada, deels door de schepen der Engelschen en Nederlanders, deels door stormen, de constitutionele Regeringsvormen en eene redelijke burgerlijke en godsdienstige vrijheid in Europa heeft in stand gehouden. Eene bijkomende, door velen niet eens opgemerkte, omstandigheid is deze, dat men aan de Spaansche expeditie, die zulk eene levendige belangstelling en zucht naar nieuwstijdingen inboezemde, het eerste nieuwspapier, den Engelschen Mercurius, te danken heeft, die in April 1588 uitkwam (bl. 135); van welken kleinen aanvang zich de menigte dagbladen en staatkundige tijdschriften dagteekent, wier invloed op de staatkundige gesteldheid der Oude en Nieuwe Wereld zoo onoverzienbaar groot is. Wij hebben in dit boek, dat in de vertaling wel blijken van Engelschen oorsprong draagt, geene misslagen van belang gevonden, behalve de verkeerde vermelding, op het jaar 1577, van Koning karel IX van Frankrijk, die reeds in 1574 was overleden; het moet zijn hendrik III. |
|