Lorenzo de Valzini, der Bandieten Hoofdman in de Bosschen van Hongarijen. Niet vertaald. Met Platen. Te Rotterdam, bij M.J. Lelijvelt. 1821. In gr. 8vo. 292 Bl. f 2-12-:
Een roman van een vaderlandsch schrijver, en doorgaans wèl geschreven; dit is ons aangenaam. Het zijn echter geene vaderlandsche zeden of vaderlandsche tooneelen, waarvan zich de schrijver ter inkleeding zijner fictie heeft bediend; dit was ons minder aangenaam; maar zeer gelukkig is het, dat wel niets onnatuurlijker wezen zou, dan zoodanige roovergeschiedenis zich voor te stellen op onzen vaderlandschen grond.
Rooververhalen vallen juist niet zeer in onzen smaak; zij waren echter eenigen tijd de smaak van ons romanlezend publiek. Wij meenen evenwel, dat deze bandietenhistorie nu, om grooten opgang te maken, een weinig te laat komt. Immers, men heeft ons intusschen met roovergeschiedenissen van vreemden oorsprong rijkelijk voorzien; en wij vreezen, dat de lezing van dezelve meer kwaads dan goeds heeft gesticht. Zoodanig nadeel zoekt deze schrijver daardoor voor te komen, dat hij zijnen roover niet eindelijk nog aan de maatschappij teruggeeft, noch eenen eerlijken dood doet sterven, maar hij integendeel het welverdiend loon zijner gruwelijke misdaden ontvangt door den arm van den burgerlijken regter. Wij geven echter in bedenking, of de spoedige bekeering van het ondeugend mensch aan het slot des verhaals, en het zoo gereede toedienen van troost en hoop door eenen leeraar van den godsdienst, niet eenen even nadeeligen indruk maken kan? ja, welligt nog nadeeliger, dan dat langdurig en beproefd berouw, en vergoeding, zoo veel mogelijk, bij vele en moeijelijke opoffering, den lezer met den gebeterden booswicht weder verzoend hadde.
Aan schoone en treffende trekken ontbreekt het intusschen niet; en wij zeiden reeds, dat wij, over het geheel, het verhaal wèl geschreven vonden. Veel, echter, vonden wij hoogst onwaarschijnlijk. En wat het zedelijk doel betreft, hetwelk zeker genoegzaam uitkomt, zoo zou dit, meenen wij, meer nog bereikt worden, wanneer de brave, welopgevoede jongeling niet zoo spoedig en zoo geheel onnatuurlijk boos werd, en wanneer de verleider langzamer en met meerder list en moeite zijn doel had moeten bereiken. Ook hinderde het ons, dat zoo telkens, als de ondeugende man ons eenige