stelling toch kan, na het lezender getuigenissen van d. klinkenberg en b. goudriaan, ariesz., aangaande de nuttige gevolgen der begeerde droogmaking, niet achterblijven, ten ware misschien bij den bevooroordeelden, die den gewonen kring zijner onderzoekingen niet wil te buiten treden. Bij de nuttige gevolgen, door gemelde twee Landmeters opgegeven, negen in getal, voegt de Schrijver nog andere; zeggende, ten slotte der Inleiding: ‘Het is daarenboven geene geringe zaak, eene som van zes à zeven millioenen guldens in omloop te brengen; dezelve moet in alle de aderen der maatschappij, waarin zij zich tot in het oneindige verspreidt, leven en beweging voortbrengen, en aan een aantal menschen werk en brood verschaffen, waardoor de armenkassen der naburige steden en dorpen eene aanmerkelijke verligting te wachten hebben.’
In vijftien Hoofdstukken handelt de Schrijver zijne zaak af.
Het eerste Hoofdstuk heeft ten titel: over de aloude gesteldheid der landen in Holland, en de droogmakerijen, die in dezelve volbragt zijn. Tot dit Hoofdstuk behooren twee Kaarten, welker eene den physieken staat van Holland vóór, en de andere dien na de droogmakerij voorstelt. Wel te pas gebragte belezenheid en geleerdheid kenmerken hier den meester, bijzonder daar hij uitweidt over de watermolens, wier eerste uitvinding hij, met groote waarschijnlijkheid, stelt ten jare 1408. Bijzonder belangrijk is dit Hoofdstuk (hetwelk ons niet verwondert, dat de Schrijver met zulke stijlverheffing eindigt) om de bijgevoegde lijst der droogmakerijen, die, in Noordholland, van 1440 tot 1645, 42,617 m. en 256 r., en, in Zuidholland, van 1614 tot 1820, 35,793 m. en 580 r. aan het water ontnomen hebben. Voor deze lijst alleen zegt gewis elk Nederlander den arbeidzamen en naauwkeurigen man dank.
Bij het tweede Hoofdstuk, waarin gehandeld wordt over den oorsprong en vergrooting van de Haarlemmer-Meer, en de onderscheidene plannen van derzelver droogmaking, behooren insgelijks twee Kaarten. De eerste stelt duidelijk de toenemende vergrootingen des Meers zóó voor, dat deszelfs onderscheidene staten daarop geschetst voorkomen; de andere, eene figurative Kaart, stelt de wijze voor, op welke de nieuwe polder zoude behooren ingerigt te worden. Het lust ons, het plan daarvan kortelijk op te geven. Het Haarlemmer- en het Kager-Meer, mede in de bedijking begrepen,