waarachter gevoegd is eene opgave van den inhoud der beide deelen. In dit deel heeft de Schrijver, zoo als hij zelf betuigt in deszelfs voorrede, veel meer veranderd, dan in het eerste. Behalve dat, gelijk hij met eene zedigheid bekent, die den waren Geleerde eer aandoet, hij zijne vorige bearbeiding dezer stoffe als al te oppervlakkig beschouwde, wilde hij, vooral, zich thans, met gepaste uitvoerigheid, uitlaten over de gevoelens der Neologen en Rationalisten onzer dagen, welker pogingen meestal voor den ganschen Christelijken Godsdienst zeer gevaarlijk zijn. Voorts verklaart hij, zich op de liberaliteit en op de Christelijke liefde toegelegd te hebben in het behandelen der geschillen over de gewijde leer, ja zelfs, waar hij oordeelde het te kunnen doen, de geschillen der Christenen onder zich niet alleen te hebben willen verminderen, maar ook bijleggen.
In het behandelen dezer geschillen heeft de Heer muntinghe de orde zelve gevolgd der verschillende hoofdstukken van de Christelijke leer. Hij had dezelve ook kunnen rangschikken naar de verschillende sekten, waarin de Christenen verdeeld zijn; dan, gelijk hij zeer wel opmerkt, bl. 1 van het werk zelve, de eerste wijze van behandelen is geschikter, korter, en overeenkomstiger met de Christelijke liefde, die geen behagen schept in de optelling van sekten.
Eer de Schrijver tot de geschillen der Christenen onder elkander overgaat, en nadat hij kortelijk de gevoelens behandeld had der genen, die van de Christenen in het algemeen verschillen, geeft hij eene voorloopige historische beschouwing der geschillen, bij de Christenen over de Godsdienstleer ontstaan, en wel vooreerst van het begin des Christendoms tot aan den leeftijd van Karel den Grooten, ten 2de tot aan de eeuw der Reformatie, ten 3de tot even na het midden der 18de eeuw, en eindelijk tot onzen leeftijd. Dit geheele gedeelte is met zeer veel geleerdheid en onpartijdigheid bewerkt. Zoo merkt de oordeelkundige Schrijver onder anderen bij het derde tijdperk op, hoe door de Remonstranten en derzelver partij